Na het bezoek aan de hel keert de ziel voor de derde keer terug tot God om Hem te aanbidden. Alles is thans duidelijk. De ziel heeft het goede en het kwade aanschouwd en kan niet meer beweren dat er geen Hemel of geen hel bestaat. Nooit meer zal de ziel op de dwaze dief lijken, die meent dat er geen gevangenis bestaat. Wat een mens gelooft, is op zich onbelangrijk voor de bestaande realiteit: het bestaan van iets houdt niet op, omdat iemand niet in het bestaan gelooft. Bovendien kunnen de gevolgen rampzalig zijn… Als iemand in de hel gelooft en de hel blijkt, wat een onzinnig idee is, niet te bestaan, wat heeft die man of vrouw dan verloren door een deugdzaam leven te leiden? Als iemand daarentegen niet in de hel gelooft en de hel blijkt toch te bestaan, dan verliest deze man of vrouw alles, inclusief zichzelf…
Volgens de Kerkvaders versjacheren de mensen op aarde hun geloof, omdat ze de Hemel of de hel niet hebben gezien. Misschien is ook daarom de prediking van Apostel Paulus zo vurig: hij heeft immers tijdens zijn leven de Hemel reeds mogen zien. “Ik weet van een mens in Christus, veertien jaar is het geleden –of het in het lichaam was, weet ik niet, of dat het buiten het lichaam was, wet ik niet, God weet het- dat die persoon weggevoerd werd tot in de derde hemel.”1 De ervaring bood hem absolute zekerheid dat er een geestelijke wereld bestaat. Hij was meer overtuigd van het bestaan van de Hemel dan van het bestaan van alles wat hij tijdens zijn leven al had gezien. Deze gedrevenheid en overtuigingskracht waren ongezien bij de apostelen.
In de geestelijke wereld valt er, veertig dagen na het sterven, een cruciale beslissing over het lot van de ziel, die in deze tijdspanne door een zelfonderzoek uitklaarde, wat tijdens het leven tientallen jaren duurde. Voor de derde maal bidt de Kerk op aarde tot God voor het behoud van de ziel, die het vonnis afwacht. De Meester van het Leven houdt in Zijn Handen “de sleutels van de dood en het dodenrijk.”2 Indien de overledene tijdens het aardse leven een deugdzame soldaat van Christus was, dan zal de ziel de gemeenschap van de goede engelen en de heiligen binnentreden om er in eeuwige vreugde te genieten van de ontberingen en de moeiten, die zij omwille van Christus op aarde heeft doorstaan. Indien de overledene niet in Christus leefde, maar enkel oog had voor zichzelf en de lusten van de wereld, dan zal hij de eeuwigheid doorbrengen in de wereld van de duivels en demonen.
Dit zeer persoonlijke vonnis, dat veertig dagen na het sterven valt, is echter slechts tijdelijk. De keuze tussen het Koninkrijk van Licht en de plek der vergelding is niet definitief. De ultieme beslissing valt slechts op de Dag van het Oordeel, wanneer alle volkeren verzameld en alle mensen geoordeeld zullen worden. Dit vonnis is eeuwig en onveranderlijk.
1 2Cor. 12,2
2 Openb. 1,18