Wanneer het uur van scheiden slaat en de doodsklok klinkt, geeft de ziel het lichaam op en trekt zich terug in het hoofd. Daarom straalt het gelaat van mensen, die op een intense en geestelijke wijze hun leven hebben beleefd, op een haast ongekende manier een ongewoon licht uit. Het is een bekend fenomeen dat het gezicht van vele asceten, zoals de Kerkvaders, bij hun sterven straalde als de zon. De ziel is een geestelijk iets, dat niet als een lichaam begrensd is. De ziel kent ook geen belemmeringen of obstakels. Mensen met een zuiver geweten liggen op hun sterfbed opgebaard met een sereen en vredevol gezicht. Mensen met een onzuiver geweten liggen op hun sterfbed opgebaard met een angstig en wanhopig gezicht.
In een uitzonderlijk poëtisch fragment uit het boek Prediker geeft de Schepper de mensheid de raad God te gedenken.
Prediker 12:
1. Gedenk dan uw Schepper in uw jongelingsjaren, voordat de kwade dagen komen en de jaren naderen, waarvan gij zegt: “Ik heb daarin geen behagen.”
2. Voordat de zon verduisterd wordt, evenals het licht en de maan en de sterren, en de wolken na de regen wederkeren,
3. Op de dag, dat de wachters van het huis beven en de sterke mannen zich krommen en de maalsters ophouden, omdat haar aantal gering geworden is en zij, die uit de vensters zien, hun glans verliezen
4. En de deuren naar de straat gesloten worden.
Als het geluid van de molen verzwakt en de stem hoog wordt als die van een vogel en alle tonen gedempt worden.
5. Op de dag dat men ook vreest voor de hoogte en er verschrikkingen op de weg zijn, de amandelboom bloeit, de sprinkhaan zich voortsleept en de kapperbes niet meer helpt, want de mens gaat naar zijn eeuwig huis en de rouwklagers gaan rond op de straat.
6. Voordat het zilveren koord losgemaakt en de gouden lamp verbroken wordt, voordat de kruik bij de bron verbrijzeld en het scheprad in de put verbroken wordt
7. En het stof wederkeert tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest wederkeert tot God, Die hem geschonken heeft.
Zodra de dood intreedt, maakt de ziel zich gedurende drie dagen los van het lichaam. Het tijdstip van de begrafenis, de derde dag na het intreden van de dood, valt dus samen met de volledige scheiding van ziel en lichaam. Wat gebeurt er daarna?
Zodra de ziel haar aardse tent verlaat, betreedt zij de wereld van de geestelijke wezens. Ze ontmoet er goede engelen, indien de overledene deugdzaam was, maar kwade engelen, indien de overledene in zonde leefde. Wat op aarde uren, dagen, weken, maanden en jaren waren, is in deze geestelijke wereld onbestaande. Daar bestaat enkel een “eeuwig vandaag”: een tijdloze schittering voor de zielen, die heiliging zullen verwerven, een tijdloze duisternis voor de zielen, die de immoraliteit liefhadden. Het is in deze wereld dat de ziel de gevolgen van kennis of onwetendheid ontdekt. Of de ziel een ernstig zelfonderzoek op aarde heeft toegestaan of geweigerd, is in de geestelijke wereld niet meer van wezenlijk belang: hier zal de ziel zichzelf als geestelijk wezen willens nillens leren kennen. Hier moet de ziel tot een waarachtig zelfbeeld komen, voordat God een vonnis zal vellen.
Op aarde kan de ziel genieten van de Goddelijke Genade bij de Heilige Mysteriën en kan de ziel in de Kerk zichzelf leren kennen door haar gedrag te (laten) analyseren. In de geestelijke wereld na de dood bestaat deze kans tot ‘in-zicht’ niet meer: de immoraliteit wordt thans door de gevallen engelen geopenbaard. Demonen zullen aan de ziel al haar misdaden tonen, die zij in vrees en beven zal moeten aanschouwen. De ziel kan het vonnis van God ontlopen door berouw te tonen over de begane zonden. Alle overtredingen, die tijdens een openhartige biecht aan een priester berouwvol en nederig worden beleden en waarvoor de ziel boete heeft gedaan, zullen geen obstakels vormen. Wanneer de ziel door de poorten van de vreeswekkende tolhuizen reist, zal ze merken dat Gods Macht alle ongerechtigheden heeft uitgewist. Hiervan is de beschermengel, die de ziel op haar reis begeleidt, getuige.
De tolhuizen zijn bestemd voor de zielen, die Gods Gelaat mogen zien, ook al zijn ze ten dode gedoemd. De vijanden van God, de atheïsten, die in hun dwaasheid en haat beweren dat God niet bestaat, zullen niet eens de gelegenheid kennen de tolhuizen te passeren, ze zijn de kinderen van het verderf. Hun ziel wordt door een bende duivels uit het lichaam gesleurd. Indien de overledene een gedoopte mens was, die later ongelovig werd, zal zijn ziel niet eens de troost kennen het gezicht van de bewaarengel te aanschouwen.
Zoals de goede engelen niet de kans krijgen in de buurt te komen van zielen, die tot verderf gedoemd zijn, zo kunnen de gevallen engelen ook niet de zielen van heiligen bedreigen. Deze zielen reizen in een staat van beschouwing langs een zuil van vuur omhoog, waar ze voor God de Vader neerbuigt. Niet louter in geloof, maar in werkelijkheid. “Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien.”1 God aanschouwen, dàt is het opperste geluk.
Op dit ogenblik kent de ziel haar ware gedaante: het zelfonderzoek is voorbij. Een engel begeleidt de ziel naar de Hemel, waar de ziel de eindeloze vreugde van de goede mensen mag ervaren als beloning voor hun vele weldaden en voor de daden, die de ziel zelf heeft verricht of kon verricht hebben. Op dit moment beseft de ziel hoe groot het geschenk was, dat God haar geschonken heeft. De ziel zal inzien welke kans zij van God had gekregen en wat zij tijdens het aardse leven echt heeft gerealiseerd. Ze beseft hoeveel talenten ze van God had gekregen en hoeveel talenten ze (niet) heeft bijverdiend.
Op de negende dag, d.i. zes dagen na de begrafenis, keert de ziel terug naar God en buigt een tweede maal voor Hem. Op aarde bidt de Kerk voor het welzijn van de ziel van de overledene, hierbij bijgestaan door zijn of haar liefhebbende familieleden en vrienden. Allen samen smeken zij God de overledene te plaatsen naast de goede engelen en alle rechtvaardigen.
Vanaf dit ogenblik, na de tweede buiging, wordt op Gods bevel aan de ziel ook de hel getoond: de pijn van de zondaars, het tandengeknars, het eeuwige vuur en de diepste duisternis, waar de hartverscheurende kreet van de ultieme wanhoop wordt gehoord. Ook hier is er geen tijd, hier regeert de eeuwigheid. Toch brengt de ziel hier een periode van dertig aardse dagen door, waarin zij leert wat de gevolgen zijn van haar zondige daden. Indien deze in een biecht werden beleden, zal zij minder angst voelen. Indien deze echter, vóór de dood intrad, niet werden beleden, zal de vrees voor een dreigende straf verlammend zijn.
Op dit ogenblik voorvoelt de ziel reeds welk rechtvaardig lot haar wacht. Zij beeft van schrik.
1 Mat. 5,8