De Dag des Oordeels is de dag van “de Wedergeboorte”1 , waarin “de hemelen brandende zullen vergaan en de elementen in vuur zullen wegsmelten.”2 Een nieuwe Hemel en een nieuwe aarde zal verschijnen, “waar gerechtigheid woont.”3 Tegelijkertijd met deze kosmische wedergeboorte door vuur, zal de mensheid vernieuwd worden door het laatste, reinigende vonnis. Op aarde golden er duizenden wetten, maar op de Oordeelsdag resten er slechts twee: de Wet van liefde voor God en de Wet van liefde voor de mensen. In deze beide wetten ligt de gehele Bijbel omvat. Alle publicaties zijn achterhaald, op die dag worden slechts twee boeken geopend: het Boek der Doden en het Boek der Levenden, waarin alle menselijke handelingen staan opgetekend. Het Woord Gods, Dat op die dag helemaal tot vervulling komt, zegt: “Goedertierenheid en trouw gaan voor Uw Aangezicht henen.”4 Mensen zullen moeten getuigen over hun daden van liefde en over hun belijdenis van het Ware Geloof: “Wie zich schaamt voor Mij en voor Mijn woorden schaamt in dit overspelig en zondig geslacht, de Zoon des Mensen zal Zich ook voor hem schamen, wanneer Hij komt in de Heerlijkheid Zijns Vaders, met de heilige engelen.”5
Genade, waarheid, liefde en moed in het belijden van God enerzijds en haat en leugen anderzijds scheiden alle volkeren in twee groepen, goed en kwaad, rechts en links “zoals de herder de schapen scheidt van de bokken.”6 Bij dit oordeel zal God in Zijn immense Liefde niet de kleinen en nederigen vergeten, die ook in hun armoede hun naaste tot zegening waren:
Mattheüs 25:
34. Dan zal de Koning tot hen, die aan Zijn rechterkant zijn, zeggen: “Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld af.
35. Want Ik heb honger geleden en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik heb dorst geleden en gij hebt Mij te drinken gegeven. Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij gehuisvest,
36. Naakt en gij hebt Mij gekleed, ziek en gij hebt Mij bezocht. Ik ben in de gevangenis geweest en gij zijt tot Mij gekomen.”
Daden, uit altruïsme en liefde voor de mensen verricht, verzekeren een plaats in de Hemel. Zij echter, die uit eigenliefde en zelfzucht, de medemens wegduwden en vertrapten en daardoor ook God negeerden, zullen aan de linkerzijde staan. Tot hen zal God zeggen:
Mattheüs 25:
41. “Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is.
42. Want Ik heb honger geleden en gij hebt Mij niet te eten gegeven. Ik heb dorst geleden en gij hebt Mij niet te drinken gegeven. Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij niet gehuisvest,
43. Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij niet gehuisvest, naakt en gij hebt Mij niet gekleed, ziek en in de gevangenis geweest en gij hebt mij niet bezocht.”
Vol vrees zullen zij de Rechtvaardige Rechter vervolgens vragen, wanneer zij Hem hongerig, dorstig of naakt hebben gezien of Hem als vreemdeling, zieke of gevangene hebben ontmoet… En hierop zal Zijn krachtig antwoord volgen:
Mattheüs 25:
45. “Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze minsten niet gedaan hebt, hebt gij het ook aan Mij niet gedaan.”
46. En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het Eeuwige Leven.
1 Mat. 19,28
2 2Pet. 3,12
3 2Pet. 3,13
4 Psalm 89,15
5 Mar. 8,38
6 Mat. 25,32