Christus, de Ware Zoon van God, ijverde het meest voor een beter begrip en een dieper inzicht van God en de dingen, die in de toekomst staan te gebeuren. De geestelijke leiders van Israël kookten van woede, scheurden hun kledij kapot en weigerden te luisteren, toen Christus steeds weer getuigde dat Hij reeds was, vóór de wereld bestond en Adam geschapen werd. Ze leken door een giftige en sluwe slang gebeten en zonnen op wraak, toen Christus hun hypocriet gedrag en arrogant bestuur aanklaagde. Ze sloten zich op in hun dwaze ongeloof en weigerden de lessen over het eeuwige leven te aanhoren. Hun vijandschap tegenover Christus belette dat ook maar enig teken van Zijn Goddelijkheid hun verkilde hart bereikte. Zij bleven maar vragen om een teken.
De Heiland had de ogen van blindgeborenen de ogen geopend en Lazarus uit de doden opgewekt. Toch wilden de ongelovige Joden Christus op een onopvallende wijze doden. Zij kunnen, evenmin hun nageslacht tot op de huidige dag, door Jezus worden genezen. Elke ziekte van de ziel kan door vergeving worden genezen, behalve het bestrijden van de prediking van de bewezen waarheid. Voor deze zonde bestaat geen enkele remedie. Daarom bleven ze Jezus ook uitdagen en tarten: ze bleven een teken eisen, waardoor ze zouden overtuigd worden om te geloven. Dat was echter een drogreden: ze wilden helemaal niet tot geloof komen, ze wilden alleen God op de proef stellen. Daarom antwoordde Jezus hen: “Een boos en overspelig geslacht verlangt een teken, maar het zal geen teken ontvangen dan het teken van Jona, de profeet. Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het zeemonster was, zo zal de Zoon des Mensen in het hart der aarde zijn, drie dagen en drie nachten.”1
De ongelovigen hielden in die dagen niet op met het eisen van een teken. Dan doen ze vandaag evenmin. Het teken van Jona werd reeds op een onweerlegbare wijze gegeven: het was het wonder van Christus’ Verrijzenis, die niet alleen het fundament is van het Christendom en tevens een waarborg voor onze opstanding, zo blijkt.
In Zijn Alwijsheid wist God reeds alles, voordat de wereld geschapen werd. Hij voorzag ook dat het listige ongeloof niet kon overwonnen worden, tenzij door het teken van Jona. Elke mens moet dit teken, deze drie dagen in het graf doormaken en elke dag leidt de mensheid naar dat uiteindelijke zegeteken, nl. de verrijzenis van de doden.
Ezechiël 37:
12. “Zie, Ik open uw graven en zal u uit uw graven doen opstaan, o Mijn volk, en u brengen naar het land Israëls.
13. En gij zult weten dat Ik de Heer ben, wanneer Ik uw graven open en u uit uw graven doe opkomen, o Mijn volk.
14. Ik zal Mijn Geest in u geven, zodat gij herleeft en Ik zal u doen wonen in uw land en gij zult weten dat Ik, de Heer, het gesproken en gedaan heb, luidt het woord des Heren.”
Dit wonder zal gebeuren bij de Tweede Komst van Christus. De Kerkvaders verklaren bovendien dat dit op een zondag zal geschieden, de dag van Christus’ Verrijzenis. Zoals in de parabel van de wijze maagden, zal Christus, de Bruidegom, midden in de nacht komen, d.i. onaangekondigd en onverwacht. Vandaag de dag denkt haast niemand meer aan de opstanding der doden en aan de Wederkomst van Christus. In de geest van de mensen is het nacht geworden, de zonde tiert welig en overal en niemand bekommert zich om wat de mens werkelijk nodig heeft. Het is de tijd, waarover Daniël schrijft: “Als de boosdoeners de maat hebben volgemaakt…”2
Dit is het teken van Jona voor de gehele mensheid, voor de levenden en de doden. De angst zal zo groot zijn, dat de levenden zullen willen sterven. Hun hartverscheurend gesnik zal nutteloos zijn. En ook uit de graven en de onderwereld zullen de zielen worden opgewekt om hun vonnis te aanhoren op deze vreeswekkende Dag van het Oordeel.
Wijsheid 4:
20. Zij zullen hun zonden in angst onder ogen zien. En hun onrechtvaardige daden zullen tegen hen staan en hen overtuigen.
Wijsheid 5:
1. Dan zal de rechtvaardige met grote vrijmoedigheid staan voor het gelaat van hen, die hem verdrukt hebben en zijn inspanningen verworpen hebben.
2. En zij zullen dat zien en met zware vrees beroerd worden en zij zullen zich ontzetten over deze onvermeende zaligheid.
3. Ze zullen berouw hebben en in angst zuchten en onder elkaar zeggen: “Deze was het over wie wij eertijds lachten en die wij smadelijk beschimpt hebben.
4. Wij, dwazen, hielden zijn leven voor gekheid e, zijn einde voor eerloos.
5. Hoe is hij nu gerekend onder de kinderen Gods en hoe is zijn lot onder de heiligen!
6. Voorwaar, wij zijn van de weg der waarheid afgedwaald en het licht der gerechtigheid heeft ons niet beschenen en de zon der gerechtigheid is ons niet opgegaan.
7. Wij zijn vermoeid geworden op de paden der ongerechtheid en verderf en hebben woeste omwegen doorreisd, maar de weg des Heren hebben wij niet gekend.
8. Wat baatte ons de trots? Wat heeft ons de rijkdom met pochen gebracht?
9. Al deze dingen gingen als een schaduw voorbij, als een voorbijgaande boodschap.
(…)
- Zo ook wij, als wij geboren zijn, terstond zijn wij bezweken.
14. We kunnen geen teken van deugd tonen, maar zijn in onze boosheid verteerd geworden.
Op die dag zal er geen dispuut zijn over geloof of ongeloof, want iedereen zal dit feit met eigen ogen kunnen vaststellen. En elke ziel zal een geestelijk en eeuwig lichaam ontvangen en zal zich, na de opwekking van de doden, in geestelijke kennis vervolmaken, wat zij op de aarde steeds geweigerd had.
1 Mat. 12,39-40
2 Dan. 8,23