Het Geestelijke Roer
Het is goed om bij het begin sommige zaken te vermelden, die wij moeten weten. Bijvoorbeeld, dat alle mensen, zonder onderscheid, tegelijkertijd kinderen zijn van mensen én kinderen zijn van God.[1] Dit betekent dat, wat het lichaam betreft, wij uit de aarde komen, maar, wat de geest betreft, wij uit de Hemel komen. Onze geest moet echter de tijd op aarde doorbrengen in onze lichamen.[2] We zijn afkomstig van God[3], wij brengen onze tijd op aarde door en keren na onze dood terug naar God. Gelukkig is de mens, die zijn levenscirkel sluit en naar Huis kan terugkeren. Dat is het Pad.
Anderen keren helaas niet terug. Zij luisteren naar de vijandelijke verleidingen en de verlokkelijke lusten, die hen het Pad doen verlaten en in de wereld laten ronddolen. Deze misleiding van de zonde verzwakt en vervormt langzamerhand de geest, die het goede slecht en het slechte goed zal noemen.4 Zo worden Gods kinderen vijanden van God. Terwijl hun levensdagen voorbij gaan, wordt hun geestelijk licht gedoofd en worden ze door de nacht van de dood5 gevangen. Vervreemd van God, blijven ze achter en kunnen niet meer naar Huis terugkeren.
Dit is het drama van de mensheid, van Adam en zijn nageslacht. De mens is als de reiziger, die uit Jeruzalem afdaalt naar Jericho6 en door rovers wordt overvallen en achtergelaten. De mens komt uit de Hemel en reist door de wereld, waar hij beroofd wordt van zijn goederen en achtergelaten wordt. De Barmhartige Samaritaan, de Heer Jezus Christus, daalt echter ook uit de Hemel neer. Hij is Degene, Die ons in Gods Naam leert wie en wat wij zijn, waar we vandaan komen, wat wij hier op aarde doen, hoe wij de gevaren van de wereld kunnen omzeilen en hoe wij, op het einde van onze aardse reis, terug naar Huis kunnen gaan. Het geestelijke roer bepaalt de koers die wij varen en de eindhaven waar wij voet aan wal moeten zetten.
De Onzichtbare Reisgenoot
Voor de geest van de mens openen zich twee wegen. De eerste is breed en vol bekoring en verleiding¹ en wordt daarom door velen bewandeld. De tweede is eng en steil en wordt door weinigen bewandeld².
De brede weg is de weg van het verderf, van de verdoemenis. Op deze weg wandelen twee soorten wandelaars. Lucifer en zijn leger gevallen engelen enerzijds en de wereldse mensen anderzijds, die door hen werden bedrogen en misleid³. Ze worden geprikkeld door de zonde, die hun ziel verlamt, hetzij tijdelijk, hetzij voor hun gehele aardse leven. Ofschoon deze mensen schijnen te leven4, zijn zij voor God dood: hun lichamen zijn slechts lege hulzen5. Deze wandelaars kennen God niet en als dode levenden bewandelen zij, samen met de engelen der duisternis, het pad der verdoemenis, dat hen naar de hel voert6. Zo hebben duizenden jaren lang de nazaten van Adam hun levensweg bewandeld.
Maar de Barmhartige God heeft uit liefde voor de mens een uitweg aangeboden, die hem terug kon brengen op het Pad van de Verlossing. Daarom werd Gods Zoon, de Tweede Persoon uit de Goddelijke Drie-Eenheid, in het vlees een Volmaakte Mens –zonder zonde- en heeft Hij de mensheid het Pad gewezen. Deze weg, die ons naar de verlossing leidt, is dezelfde weg, die de God-mens, als mens van vlees en bloed, heeft bewandeld en hierdoor voor ons in alles een voorbeeld was en ons moed schonk7. Op deze weg naar de Verlossing wandelen ook twee soorten reizigers. Met ons loopt een Onzichtbare Reisgenoot mee, een Goedhartige Metgezel: God Zelf begeleidt ons, samen met Zijn Heiligen, doorheen alle dagen, generatie na generatie, tot in de eeuwen der eeuwen9 .
1 Mat. 7, 13
2 Mat. 7,14
3 Apo. 12,9-13
4 Apo. 3,1
5 Gen. 6,3
6 Job 21,13
7 Jo. 13,15
8 Mat. 28,20
Noach En Jezus
Wat ooit Noach’s Ark midden de wateren van de zondvloed was, is vandaag Christus’ Kerk midden het bederf van deze wereld. Het verschil is dat de Ark van Noach door God van buitenaf werd vergrendeld¹ en niemand meer naar binnen kon, terwijl het Schip van de Kerk, Christus’ Ark met als kenteken het Kruis, geopende deuren heeft en mensen in paniek nog binnen kunnen komen. Daar was Noach, hier is Christus en in de vloedgolven van de wereld schuilt de Moordenaar, die de mensen doet verdrinken.
Maar er gebeurt iets onverklaarbaars: allen, die door de golven worden bedreigd, willen blijven leven en toch willen ze niet in de Ark redding vinden. Erger nog, ze bespuwen de hand, die hen vanuit de Ark hun redding aanreikt. Het zijn de ouderlijke armen, het zijn de armen van Gods Zeven Heilige Sacramenten, die de mensen uit de vloed van de zonde redt. Het zijn de armen, die hen uit het lichaam voert naar de Geest ² en van het zielige leven op aarde, naar het zalige leven in de Hemel.
Deze mensen, die niet gered willen worden door Christus’ Kerk, de Ark met het Kruis, zijn kinderen van het bederf ³, omdat ze de liefde voor de Waarheid niet hebben, die voor de redding noodzakelijk is. Daarom staat God toe dat vele vormen van duivels bedrog hen misleiden, waardoor ze de leugen geloven. Zij, die de waarheid niet geloofden en de ongerechtigheid liefhadden, zullen worden gestraft 4. Zo laat God, na verloop van tijd, ook toe dat de Vijand, die de verlossing van de mensheid tegenwerkt, steeds inventiever wordt in het bedenken van listen. Zo bouwde hij arken, die de vloedgolven van de wereld rondvaren om de hand te grijpen van de mensen, die wél gered willen worden, maar de Ware Kerk bespuwen.
God staat toe dat deze beproeving de kinderen van het bederf overvalt. Tot op de dag van heden heeft Satan meer dan 800 valse ‘christussen’, die in feite handlangers des duivels zijn, evenveel sekten laten vormen. worden, maar de Kerk bespugen. Voor hun, de kinderen der verderf, staat God deze overtreding5 van Satan toe, die zich tot nu toe heeft ontwikkeld tot meer dan 800 valse ‘christussen’6, die in feite duivels7 zijn. Tot nu toe heeft de duivel immers meer dan 800 sektes7 gevormd. Het zijn misleidende arken en leugenkerken, waarmee de Vijand velen heeft misleid en meegenomen.
Toch is dit duivels bedrog makkelijk te ontmaskeren: de duivelse kapitein en zijn valse ‘christussen’ voeren geen Kruis als uiterlijk symbool en kennen in hun schip niet de Zeven Heilige Sacramenten. Nog duidelijker blijkt dat de valse ‘christussen’ geen Kinderen Gods zijn, uit het feit dat de Duivel niet toestaat dat zijn volgelingen “Onze Vader” zeggen, ook al staat er geschreven: “Op deze wijze dient gij te bidden.”8 Op die wijze kiezen de valse ‘christussen’ hun volgelingen uit Gods Kinderen en maken hen tot kinderen van het verderf.
Zij zijn het, die twijfelden over de waarheid, maar de leugen bevestigden. Daarenboven kan geen enkele valse ‘christus’ de zoon zijn van de Heilige Maagd, vermits de Duivel zijn volgelingen laat kwaadspreken over de Heilige Maagd. Denken wij tenslotte aan de vraag, die Paulus stelt:“Zou Christus verdeeld zijn?”9
Hoe iemand ten prooi valt van het bedrog, zal hij ten gepaste tijde te weten komen. Thans is het voldoende hen, die zich boven de Kerk en de Heiligen plaatsen, te herinneren aan het bedrog waarin de Hebreeuwen vielen, toen ze de rechtvaardigen ter dood brachten en zij de eerste reizigers werden, die, met de Heilige Schrift in de hand, de weg naar de Hel bewandelden. Hen kan het citaat uit de Bijbel worden aangereikt en de vraag worden gesteld: “Hebben zij niet naar de Wet Hem doen sterven, Die Zichzelf Gods Zoon maakte?”10
- Gen. 7,16
- Cor. 2,12
- Jo. 17,12
- 2Tes. 2,10-12
- 2Tes. 2,10-12
- Mat. 24,24
- 800 in 1946, thans ongeveer 3000
- Mat. 6,9
- Cor. 1,13
- Jo. 19,7
Zondaars Worden Heiligen.
Verlossing is een genadevolle daad van God, Die ons uit de zonde verlost, als wij dat willen en ons daarvoor willen inspannen. Als wij dat echter niet willen, zal Hij ons niet tot redding dwingen. God wenst ons Zijn Genade te schenken als vrucht van onze kennis, onze wil en onze liefde. God is echter zo menslievend, dat Hij ons tegemoet komt in onze wil en onze inspanning. Deze weg tot Verlossing1, m.a.w. het Pad, vangt aan, zodra de mens, meestal nog amper levend door zijn gevecht met de dood, de zichtbare Kerk binnentreedt, de Ware Kerk, de Ene, Synodale en Apostolische Kerk. Christus bouwde Zijn Kerk en Hij is het Hoofd van die Ene, Christelijke Kerk, en niet van achthonderd ‘kerken’. Deze Ene Kerk is heilig, omdat de Grondlegger heilig is, voor altijd geheiligd wordt en Zelf ook zelfs zondaars heiligt.
De andere ‘kerken’ – ontmoetingsplaatsen van sekten – zijn niet heilig, omdat deze zijn gesticht door mensen die de rebellie hebben gevolgd en waardoor zij ook niemand kunnen heiligen. Christus’ Kerk is synodaal, d.w.z. dat de Kerk haar fundament heeft in de zeven synodes (concilies) en dat zij doorheen de geschiedenis alle stormen heeft bedwongen, door de onzichtbare hulp van de Verlosser Zelf2, en niet door een vervanger, die boven de synodes staat. De Kerk, waarin wij verlossing vinden, is apostolisch, d.w.z. dat haar dienaren met hun handen3 een ladder maken, die omhoog klimt tot de Apostelen en door hen tot aan Jezus Christus. Alle andere ‘kerken’ wijken op deze punten af van Christus’ Kerk en bevinden zich dus niet langer op het Pad, maar naast het Pad en dus ook naast de Verlossing.
Wij, die staan onder het teken van het Kruis4, zolang wij de tijd doorbrengen in onze aardse tent, bewandelen de weg der Verlossing in verbondenheid met de zichtbare, strijdende Kerk. “Deze Kerk is niet verduisterd door kwaadaardig roest ten gevolge van aardse beslommeringen. Deze Kerk blijft solide en intact, omdat haar inhoud,leringen en normen ondanks de bedreigingen steeds ongewijzigd zijn gebleven, al wordt de Kerk van tijd tot tijd gekweld in de oven van repressie of overspoeld door de haast eindeloze stormen van ketterij. Door haar genade bewaart en versterkt ze de levenswijze van vrome mensen. Enerzijds doet ze een appèl op de ongelovigen door hen het licht van de Ware Kennis aan te reiken. Anderzijds behoedt zij liefdevol de gelovigen, die haar mysteriën overdenken, en beschermt en bevestigt zij hun oog van innerlijk weten. Wie wankelden en het Geloof afvallig zijn geweest, roept de Kerk terug en moedigt hen aan hun fout begrip5 te corrigeren. Zo wij op aarde de goede strijd hebben gestreden6 (αγωνιζου), zullen wij, na het scheiden van onze aardse tent, de vergadering bereiken van de triomferende Kerk in de Hemelen, waar onze volmaaktheid geen grenzen meer zal kennen.
De Kerk op aarde is wordt ‘de strijdende Kerk’ genoemd, omdat de gelovigen tijdens hun aardse leven onder de leiding van de Kerk een drievoudig gevecht moeten leveren: de strijd tegen zichzelf en tegen hun hartstochten, eigen aan de menselijke, gevallen natuur van hun lichaam en geest, de strijd tegen de apathische en ongelovige ‘wereld’ en de strijd tegen de samenzweringen van de Boze. De geestelijkheid zorgt binnen de Kerk ervoor dat geen kind van de Vader afdwaalt naar het kwade of breekt met de gemeenschap en de geest van Christus’ liefde. Christus houdt de gemeenschap samen, Hij is het bindmiddel van de Kerk. Niemand, die van Christus’ Kerk is afgedwaald, kan worden gered, ook al is hij of zij overtuigd dat Christus’ Geest in hem of haar leeft.
De Kerk in de Hemelen wordt ‘triomferend’ genoemd, omdat zij bestaat uit de vergadering van de zegevierende martelaren, de heilige dienstknechten en alle heiligen, die God aanschouwen.7 Daar worden ook alle Christenen verwacht en verwelkomd tot aan het einde der tijden8. God achtte sommigen waardig om hun leven op aarde bij heiligen door te brengen, door de Maagd Maria of de Hemelse Machten op onzichtbare wijze te worden beschermd en zelfs God te aanschouwen. Bekend is de bekering van Paulus op de weg van Damascus9 en zijn verheffing tot de Hemel10.
De weg van Verlossing verheft ons van de aarde en voert ons naar de Hemel. Wij zijn ons bewust dat wij ons aardse bestaan aan God te danken hebben en dat wij, na dit aardse leven, naar God terug keren. Zalig wie dan mag thuiskomen…
- Efe. 2,8
- Mat. 28,20
- Hand. 6,6
- Cor. 1,18
- Maximus de Belijder in ‘Antwoorden aan Thalasius’
- Tim. 6,12
- Apo 12,11
- Apo 17,14
- Hand. 26,12-18
- 1Cor 12,4
De Strijd Voor De Verlossing
Niemand kan alleen lopen op zo een gezegend pad, indien hij niet eerst tot de Kerk toetreedt, waar hij door de onzichtbare hand van de Verlosser begeleiding vindt in de priesters, Zijn zichtbare volgelingen, die elke mens moeten nabij zijn. De Woestijnvaders hebben reeds lang geleden deze raad gegeven: wie het pad van het Heil wil bewandelen en het pad van de zonden en de ongerechtigheden wil verlaten, zal zich plots realiseren dat tegen hem1 drie vijanden zullen opstaan, de ene na de andere. Deze vijanden van het Heil zijn de wereld, het lichaam en de Duivel. Ze worden door alle Heilige Vaders vermeld.
Onder ‘wereld’ verstaan we de groep van ongelovige2 mensen, die vrijwillig de kwade influistering van de Duivel3 hebben gevolgd. Dit is de wereld, waarvoor de Verlosser4 niet gebeden heeft. De roddelaars van het dorp, de praatjes van de buurt, de laster van wie met je5 de dagen doorbrengen. Deze mensen, of beter, deze wereld vergeeft je, ook wat jij van harte hebt gedaan, maar dat jij hen voorgaat en jezelf tot een beter mens wil maken, wordt je nooit vergeven. Mensen uit deze wereld tonen een vreemde schaamte voor goedheid.
Je vriendelijkheid is voor hen als een laaiende vlam en ze zullen steeds proberen je met allerlei schuldgevoelens aan te wrijven. De ‘wereld’ is de boosheid6, het behagen van mensen7 en de ijdelheid8. De mond van de wereld spreekt de woorden van haar meester9. Daarom werd ons ook dit gebod gegeven: “Hebt de wereld niet lief en hetgeen in de wereld is: de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven, is niet uit de Vader, maar uit de wereld.”10.
Wie deze eerste hindernis, de wereld, wil overwinnen, heeft drie wapens om de strijd aan te gaan:geduld, vergeving en gebed. Geduld is de schuld die wij moeten afbetalen, omdat wij, voordat wij het Pad Gods hebben betreden en de inspanningen tot ons heil hebben aangevat, anderen door onze overtredingen hebben gekwetst en daardoor een schuld te vereffenen hebben. Door ons geduldig leven kunnen wij Gods Genade ontvangen voor alles wat wij in die dagen fout hebben gedaan. Wij betalen vandaag met pijn, wat wij vroeger anderen met plezier hebben aangedaan.
Deze gedachte werd door de Heilige Maximus de Belijder op deze wijze verwoord, als hij de deugd van het geduld omschrijft: “Standvastig blijven in moeilijke omstandigheden en het kwade dulden. Het einde van de beproeving verwachten en niet in woede ontbranden. Als dienaar van de Heer niet onwijs spreken en niet ongepast denken. De Schrift getuigt: ‘Een geduldig man zal een tijdlang wenen, maar naderhand zal vreugde hem bezoeken…”11 Dit zijn de tekenen van geduld, maar belangrijker is dat de mens zichzelf ziet als de oorzaak van smart en verdriet. Immers, vele dingen gebeuren rondom ons om ons de juiste weg te wijzen, de zonden uit ons verleden uit te wissen, onze onachtzaamheid bij te sturen en toekomstige zonden te voorkomen.
Hij, die gelooft dat hij zijn schuld kan, mag en moet aflossen, zal geen weerstand bieden, als hij wordt geslagen, zeker niet als hij zondebewust is. Evenmin zal hij de medemens belasteren, die hem de afrekening aanbiedt. Hij begrijpt dat hij de beker van Gods Oordeel moet drinken, wie hem ook aanreikt. “De dwaas bidt God om genade, maar wanneer de Arts hem deze genade op een passende wijze aanreikt, maar anders dan verwacht, dan zal de dwaas het aanbod weigeren. Daarom wordt de mens ongevoelig en verward: soms bestrijdt hij heftig de duivels, soms belastert hij God. Tenslotte zal hij in zijn onvrede en verwarring niets ontvangen, tenzij een stok(slag).”12 Wie de wereld wil veroveren, moet het wapen opnemen, dat met tegenzin door de mensen wordt gehanteerd, ongeacht het lijden dat hem door de wereldse mensen wordt aangedaan. Het is het wapen van de vergeving.
Hij moet handelen, alsof hij zijn broeders, zich niet bewust van zichzelf en van God, geketend ziet in een vreemde slavernij en duisternis. Wie de wereld wil veroveren, bidt in stilte tot de Vader, in woord of in gedachte, voor elke mens als kind van God, hoe kwaadaardig zijn gedrag ook is en hoe talrijk zijn zonden ook zijn. Wanneer wij het kwaad verduren en wij onze broeders vergeven, wint ons stille gebed bij God aan kracht. Als een mens op die wijze handelt, treedt ook God in het strijdperk, waar Hij het kwade, ontsproten uit menselijke, boosaardige gedachten, ten goede keert. Meer zelfs: zo een mens volhoudt in zijn gebed, zal hij ook de bron van heil worden voor zijn broeder, die enkel in de wereld leeft.
Gebed velt geen oordeel, maar maakt nederig, want het herinnert de mens niet zozeer aan de fouten van de wereld, maar aan de eigen, persoonlijke fouten. Het ware gebed vraagt om vergiffenis en genade voor de wereld, niet om een vonnis. Niets verwondt de duivel meer dan de nederigheid. Zo-doende kan de mens, wanneer de omstandigheden dit vereisen of ook niet, met Gods hulp de eerste beproeving doorstaan, die de duivel oprichtte omwille van beïnvloedbare broeders13. Wie ten tijde van strijd liefdevol, geduldig en nederig blijft en vecht volgens de regel14, die ‘liefde’ heet, kan wonderlijke dingen ervaren, die God voor hem in petto had.
Wij weten niets over Gods mysteriën: wie verlost of veroordeelt Hij? Als iemand zich vanuit zijn boosaardig hart misdadig gedraagt tegenover jou en God weet dat hij later zal worden gered, dan zal Hij deze redding bespoedigen door jou de gave van geduld en vergeving uit het hart15 te schenken. Omwille van jouw nederigheid, zal God hem redden en de boze geest uit zijn lichaam verbannen. Oordeelt God echter dat deze mens nog langer moet lijden onder de onmenselijke slavernij van de duivel of zelfs zijn ziel moet verliezen, dan zal zijn woede groeien, naarmate jouw gebed sterker wordt, tot hij uiteindelijk als een waanzinnige tekeer zal gaan tegen de mensen en tegen God. Daarom mogen we nooit vergeten dat wij soldaten16 van Christus zijn.
Wees dus waakzaam aan wie je je vertrouwen schenkt17, met welke wapens je vecht18 en wiens hulp jij inroept, opdat God niemand verlieze door jouw gebrek aan inzet en inzicht. Daarom zeggen de Vaders dat de sleutel tot redding in de medemens ligt. Zij die de wereld overwinnen19, zijn zwakkelingen of ellendelingen, ofschoon het dulden van het kwaad een zwakte van het goede kan lijken. Zij zijn de soldaten van de Koning Die de kruisiging en de kruisdood onderging en niet alleen de wereld, maar ook het gehele dodenrijk versloeg. Verlossing is de kroon van deze zege. Wij mogen terecht zeggen dat de ascese, het geduld en het geloof van heilige mensen20 het enige, door God gezegende middel is om de kracht van het kwade te overwinnen en de duivel in de wereld zinloos en machteloos te maken.
- 2Tim. 3,12
- Jo. 1,10
- 1Jo. 3,8
- Jo. 17,9
- Mat. 10,36
- Gal. 1,4
- Efe. 6,6
- 1Jo. 2,16
- 1Jo. 5,19
- 1Jo 2,15-16
- Wijsheid van Jezus Sirach 1,22-23
- Maximus de Belijder, Filokalia
- 1Thess. 5,14
- 2Tim.2,5
- Mat. 18,35
- 2Tim. 2,3
- 2Tim. 1,12
- 2Cor. 10,4
- 1Jo. 5,4
- Apoc. 13,10
Barmhartige Vijand En Arglistige Vriend
Wanneer de mens het eerste obstakel, dat de vijand op elke weg van Gods soldaten plaatst, heeft overwonnen, bouwt de tegenstander uit trots en hoogmoed meteen een tweede obstakel, waarbij hij de lichamelijke ondeugden aanwendt, inclusief de liefde voor het lichaam. Zodra de mens voortgang maakt in de geestelijke strijd voor zijn heil, schreeuwt het lichaam om genade: het is arglistige jammerklacht van de immoraliteit en het bederf. Deze kreet mag geenszins worden beluisterd, maar moet geheel uitgeroeid worden, zodat de (menselijke) natuur opnieuw gezuiverd en smetteloos rein wordt. Daarom noemen de Vaders het lichaam ook ‘een barmhartige vijand en een arglistige vriend’. Bij de aanvang van de strijd en de overgang van losbandigheid tot bekering, is het lichaam ten prooi gevallen aan passies en hartstochten, die de geest als controlecentrum over het lichaam hebben uitgeschakeld.
Daarom komt het lichaam in opstand tegen de ziel door deze op velerlei wijzen te kwellen en zelfs tegen God op te zetten. “Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God, want het (vlees) onderwerpt zich niet aan de wet Gods. Trouwens, het kan dat ook niet.”1 Daarom draagt iedereen ook het lichaam als een last met zich mee en moet elke mens zijn gehele leven lang vechten om zijn lichaam tot een woonplaats en tempel van de Heilige Geest2 te maken. Omdat de aard van het lichaam doof, blind en stom is, moet de mens het met moeite en honger tuchtigen, maar het moet tegelijkertijd op de juiste manier worden behandeld, om de gezondheid niet in gevaar te brengen. Moeite en honger bedwingen het lichaam, zodat het niet langer Gods vijand is. Bidden en vasten verjaagt de vijand van wellust en wraak uit het lichaam, zoals honger ook de wilde beesten temt.
Het is werkelijk aanbevelenswaardig deze strijd aan te gaan met de raad van een ervaren priester, die het niveau, de nood en de kracht van elk individu kan inschatten. Dit betekent dat het vasten in overstemming moet worden gebracht met de leeftijd en de gezondheidstoestand (hoewel vasten reeds vele mensen gezond maakte!) om op deze wijze een grotere weerstand te bieden aan de verleidingen. Vasten vereist een vorm van matigheid. Mensen die zich overhaast en zonder raad van priesters tot vasten overgaan, zullen op hun weg naar het Heil teruggeslagen worden. Verwijzend naar mensen, die zich haasten om de passies uit te doven, zeggen de Vaders dat velen meer nadeel haalden uit het vasten dan uit een overvloed aan eten.
Daarom ook verheffen de Vaders matigheid tot de hoogste deugd3. De passievolle liefde voor hun lichaam zette talrijke mensen reeds op tegen hun biechtvader en priester. Ofschoon deze ruzie niet lang duurde, kenden ze op hun geestelijke weg toch een terugval. Anderen, geprikkeld door hun geestelijke trots, bezochten hun biechtvader niet meer, ook al maande hun geweten hen aan dat wel te doen. De nederigheid, die iedereen op de proef stelt, laat echter ook deze mensen dit tweede obstakel overwinnen, waardoor ze hun strijd tot redding kunnen voorzetten.
- Rom. 8,7
- 1Cor. 3,16
- Joannes Casianus: Filokalia
Het Duivelskind
Maximus de Belijder noemt de eigenliefde “het eerste duivelskind”. De eigenliefde is een deel van het tweede obstakel, dat de tegenstander op ons pad naar het heil plaatst: het is de oppervlakkige liefde voor zichzelf, in feite de aanzet tot trots. Onze Redder vraagt met aandrang om zichzelf te verloochenen, wanneer eigenliefde zich opdringt: “Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme dagelijks zijn kruis op en volge Mij.”1 Deze verloochening kan echter alleen worden beleefd en ervaren door hen, die hun geest verheven hebben boven alle ijdele, nutteloze dingen en die zich losmaken van elke aardse liefde, door alle intensiteit van hun liefde enkel tot God te richten. Met ander woorden: Wanneer God iemand helpt zich van de aardse liefde te bevrijden, zal Hij hem of haar ook ontdoen van de boeien van de eigenliefde.
Wanneer je in alle oprechtheid en met heel je hart wenst het tweede obstakel te overwinnen, dan zal God Zijn liefde voor jou laten openbloeien. Het tweede obstakel is het obstakel van de geestelijke ondeugden, die je doen denken en geloven dat jij het centrum van de wereld en het heelal bent. Hoe intenser je liefde voor God wordt, hoe hoger dit obstakel zich zal opwerpen. Daarom kan enkel een vurige, aangehouden liefde tot God dit obstakel tot as herleiden, de aardse en pronkerige eigenliefde vernietigen en verbranden door de hitte van de nederigheid. Normalerwijze kunnen wij niet begrijpen hoe groot en talrijk de gevaren zijn, waarheen de eigenliefde ons leidt.
Dat beseffen wij echter wel, wanneer wij de zorg ervaren, die God ons betoont, als Hij ons bijstaat tijdens ons gevecht voor verlossing en als Hij toelaat dat beproevingen en beledigingen ons deel worden. Enkel op die wijze immers kunnen en zullen wij walgen van onszelf, onze eigenliefde opofferen en braken van de smaak van alle aardse verlangens. Enkel op die wijze kunnen we sterven aan onszelf om te leven in God.2 Daarom ontvluchtten alle Vaders elke lofbetuiging en aanvaardden ze de ongenade en beschimpingen van anderen te verdragen. Zij doodden de kwaadaardige duivelskinderen en toonden Gods mildheid.
Zij die zich door Gods genade hebben bevrijd van de innerlijke boeien van de eigenliefde, gedragen en tonen zich als vreemdelingen en bijwoners3 op aarde. “Hierom zuchten wij: wij haken ernaar met onze woonstede uit de Hemel overkleed te worden.”4 Dit is de reden waarom, op basis van een terechte beoordeling, het lichaam moet beteugeld worden en de ondeugden moeten worden uitgeroeid.5 Ook deze woorden van onze Heiland getuigen hierover: “Wie zijn leven vindt, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest, zal het vinden.”6 Hieruit leren wij dat eenieder die zijn leven eerder leidt naar het vlees dan naar de geest, zijn leven zal verliezen.
Dezelfde gedachte wordt anders verwoord in dit citaat: “Ieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen, maar ieder, die zijn leven verliezen zal om Mijnentwil en om des Evangelies wil, die zal het behouden.”7 Ook de ziel echter heeft een hartstochtelijke kant, die -bij te geringe waakzaamheid- went aan de slechte gewoonten van het lichamelijke leven en zich sterk laat binden en beïnvloeden door de wereldse pleziertjes. Deze ziel weigert de vergankelijkheid van het lichaam (in) te zien en wenst dat dit eindige, aardse leven toch eeuwig zou blijven duren. Misschien laat God dit leven daarom ook zo ellendig en pijnlijk verlopen: mensen worden het op een dag beu. Daarom ook zijn arme mensen vaak gelukkiger dan rijkelui: zij kende de last van de aardse pleziertjes niet.8
De rijke beweert: “Ziel, jij hebt talrijke goederen tot uw beschikking voor de lange toekomst, die jou wacht. Geniet, drink en eet. Vermaak jezelf.” Wie zo’n waangedachte koestert, wordt door God als ‘dwaas’ bestempeld.9 Om gered te worden moet de ziel zich ontdoen van alle materiële hunker naar rijkdom en aardse bezittingen, die hier zullen achterblijven. Wij moeten de ziel uit deze aardse valstrikken van ijdelheid, trots en praalzucht bevrijden, anders dreigen wij onze ziel te verliezen. Enkel als de mens zich weet te bevrijden van deze bedrieglijke verleidingen, zal God hem de werkelijke, hemelse vreugden schenken.
Wanneer de ziel van elke smet gereinigd is, dreigt echter een nieuw gevaar: de mens wordt in die mate op zijn ziel verliefd, dat deze dreigt te vervagen en tenslotte te verdwijnen. Deze buitensporige vreugde, zelfs voor de werkelijke, hemelse goederen, kan een mens het besef ontnemen dat hij nog steeds in het land der beproevingen leeft. Een geredde ziel leeft niet meer voor zichzelf, leeft niet meer in deze wereld, maar leeft alleen nog maar voor en in God. De ziel zelf en haar overvloedige, overvloeiende liefde zijn enkel op God gericht. God laat de ziel haar eigen bestaan vergeten. Keert die ziel tot de wereld terug, dan begint zij zichzelf te haten.
Joannes de Evangelist beschrijft deze derde fase van het innerlijke gevecht met deze woorden van Christus: “Wie zijn leven liefheeft, maakt dat het verloren gaat, maar wie zijn leven haat in deze wereld, zal het bewaren ten eeuwigen leven.”10 Wie als een geestelijke zon mag stralen (en deze eer valt heus weinig mensen te beurt), moet zich dit blijvend herinneren: wij, mensen, zijn niet van deze wereld, hier horen wij niet thuis, onze liefde is niet van deze aarde. Wie zo’n wijs en waar oordeel kan vellen, voelt Gods liefde in zijn hart oplaaien, die het tweede obstakel op de terugweg naar Huis tot as herleidt. Deze mensen hebben al hun belangstelling, verwachting en energie verzameld en uit de wereld teruggetrokken om deze enkel op God te focussen. Zij hebben de wereld en zichzelf overwonnen
- Luc. 9,23
- Gal. 2,19
- Heb. 11,13
- 2Cor. 5,2
- Rom. 8,13
- Mat. 10,39
- Mar. 8,35
- Luc. 6,20
- Luc. 12,20
- Jo. 12,25
Het Teken Van Het Kruis
Ons Christendom zou grotendeels onbegrijpelijk zijn, als wij het reële bestaan van de duivel en van de gevallen engelen buiten beschouwing zouden laten. Ons geloof zou incompleet zijn en zou gemakkelijk van een openbaringsgeloof verwateren tot een menselijke leer of, in het beste geval, tot protestants rationalisme, zonder iets bovennatuurlijks en persoonlijks.
Het andere uiterste, waarin men de duivel evenwaardig beschouwt als God of deze tegenstander vaker aanhaalt dan in werkelijkheid nodig is, is evenmin goed. Het niet erkennen van de persoonlijke aanwezigheid van gevallen engelen en hun invloed op het leven van de ziel, en van de geest in het bijzonder, is een bewijs van een dor en trots rationalisme of een ontkenning van de nederigheid.
Wie daarentegen het kwade als evenwaardig beschouwt als het goede (en het Goddelijke), duikt in de mistige afgrond van de geschiedenis, waarin een klaar en volledig begrip op de geestelijke werkelijkheid ontbrak. Het negeren van de huidige kennis van de spirituele realiteit en van de openbaring van Christus en het nutteloos aanhalen van elementen van andere religies is een bewijs van geestelijke koppigheid. Het voortdurend ter sprake brengen van de duivel is een bewijs van weerstand, ja zelfs van een mentale onevenwichtigheid.
Wanneer wij de obstakels op onze terugweg naar Huis werkelijk inschatten, dan moeten wij aan ons lijstje nog een obstakel toevoegen, nl. de kracht van de duivel of de gevallen engel zelf. Zijn trots kan een nederlaag niet verdragen: de kwelling van zijn zonde is het feit dat hij dit moét aanvaarden. Wanneer hij het gevecht, waarbij hij ons van buitenaf aanvalt met behulp van medemensen, verliest of wanneer hij beschaamd ons lichaam en onze ziel na tientallen jaren strijd moet verlaten, dan beginnen ons hart en onze geest te stralen, wat de duivel, nog onzichtbaar aanwezig, verrast.
Op dat ogenblik zal hij zich letterlijk laten zien en zichtbaar de strijd aangaan, hij heeft geen andere keuze meer. Op dat ogenblik begint de strijd van de menselijke geest met de duivelse listen, de onzichtbare strijd. In deze strijd zou geen enkele mens zich durven wagen, als God hem daartoe niet opriep om de kracht van de duivel te beschamen. God schenkt de zwakke mens dan de noodzakelijke sterkte en wilskracht: dit gevecht is doodernstig en kan niet onderschat worden. Het volstaat te weten dat God ons drie wapens heeft geschonken.
Het eerste wapen is de Naam van de Heer en van Zijn Moeder-Maagd. Joannes van de Ladder zegt ons: “Gesel je tegenstanders met de Naam ‘Jezus’, er bestaat immers geen krachtiger wapen in de Hemel of op aarde.” Het tweede wapen dat God ons verleent om de krachten van de duivel te bestrijden is het Kruis1. (Hen, die geen afbeelding van het Kruis hebben, vraag ik: “Met welk teken bescherm jij je dan tegen de duivel?”) Duivels hebben geen teken: hen wordt niet toegestaan een teken te maken of te hebben. Niet zonder reden noemt de Kerk het Kruis “een onoverwinnelijk wapen tegen de duivel.” Het derde verdedigingswapen tenslotte is de nederigheid van ziel.
Wanneer je in ernstige moeilijkheden verkeert, belijd dan vanuit het diepste van je hart: “Omwille van mijn zonden beleef ik dit lijden. Almachtige God, red mij, zondaar.” Wend je vervolgens met een oprecht hart naar God, hoe intens kwaadaardige gedachten je geest ook bestoken. Onze Vader ziet immers de beproevingen van Zijn kind en nimmer zal Hij Zijn kind verlaten.
- ICor. 1,18
In de woestenij van Carantania
Tot Christus’ Komst op aarde konden de mensen niet ten volle het proces van de vervolmaking van de mens begrijpen. Het was voor God noodzakelijk de mens te herscheppen, zodat hij door het Christendom dit proces kon begrijpen. In Jezus Christus, de God-mens, openbaarde God ons een transparant en reëel beeld van de volmaakte mens, een voorbeeld van wat God in de mens poogde te realiseren en wat de mens diende te begrijpen.
Daarom is Christus op een natuurlijke en bovennatuurlijke wijze het Pad naar de volmaaktheid. Jezus Christus hoefde niet gered te worden, maar zonder Zijn afdaling in het herschapen menselijk lichaam, dat niet in zonde werd geboren, was onze redding onmogelijk geweest. Wij hadden en hebben een Redder nodig. God toonde ons in Jezus Christus Zijn Liefde voor de mensen en deze Liefde ervaren wij in een vurig geloof en brandend verlangen naar verlossing. Daarom is Jezus een werkelijk en uniek voorbeeld tot navolging.
Hij is onze norm bij uitstek. Wij hoeven slechts dit Voorbeeld na te volgen. Dat God alles heeft voorbereid, betekent echter niet dat de mens lui en passief mag blijven toekijken. God heeft Zichzelf ontledigd en de gedaante van een dienstknecht aangenomen1. Hij werd als mens in een lichaam geboren en leefde zondeloos om ons door Wie Hij was, wat Hij deed en hoe Hij leefde ons het Pad te tonen. Hij was en is werkelijk God en Hij bewandelde als mens het nieuwe pad. Daarom wordt het pad des Heils ook ‘het pad van God’ genoemd: God (Jezus Christus) bewandelde het als Eerste.
Als wij gered willen worden, moeten wij Zijn voorbeeld volgen en het Pad bewandelen. Wij zijn slechts mensen en ons wordt gevraagd op slangen en schorpioenen te treden en te strijden tegen de gehele legermacht van de vijand.2 Vanaf het Kruis reikt Jezus ons Zijn hand en schenkt ons Zijn hulp in wat onze menselijke natuur te boven gaat. Hij gaat ons zelfs voor in de strijd om Hem na te volgen tijdens ons aardse leven. Velen volgen God slechts met hun woorden: wanneer ze hun kruisdood moeten beleven, d.i. de uiterste zelfverloochening, dan wijken ze achterwaarts. Zij aarzelen op hun weg, maken geen vooruitgang. Daarom herhaal ik telkens: Wie God na de dood eeuwig wil ontmoeten, moet met Hem voortdurend zijn levensweg gaan, niet enkel af en toe, of tot een bepaald punt.
Vele mensen, zeker heden ten dage, blijven bevreesd staan: ze zijn bang dat hun geloof hun levenswijze zal bedreigen3. Ik vraag met aandrang: Is het geen voorrecht precies daar te vallen, waar ook God beproefd wordt? Als wij onze levenswijze niet omwille van God willen veranderen, zijn wij Hem niet waardig.
Naast de noodzaak van onze redding, moeten wij ook inzicht verwerven over de wijze, waarop de redding gebeurt, en moeten wij het ascetische karakter van het pad naar de volmaaktheid erkennen. Deze drie punten vinden wij terug in de leer van Maximus de Belijder, een van de meest verlichte geesten van de Kerk. Hier volgen wij immers zijn werk ‘Ascetisch Woord’, zowel omwille van Zijn noodzakelijke verwijzingen naar de Kerkvaders, als omwille van de diepgang en glans van Zijn leer.
Jezus Christus, God van nature, aanvaardde uit mensenliefde Zelf mens te worden. Hij daalde af en leefde onder de Wet, Hij onderwierp Zich als mens aan de geboden, zodat Hij het eeuwenoude vonnis van Adam kon tenietdoen. Omdat Hij wist dat de Wet en de Profeten afhankelijk waren van het gebod God en de medemens lief te hebben, heeft Christus deze altijd gevolgd, vanaf het begin tot het einde.
De geboden uit de Schrift moeten tegen de duivel worden beschermd, want hij wil ze vernietigen. Ze moeten worden verdedigd, ondanks de aard en natuur van de vijand, anders kunnen we niet gered worden. Met deze vijand leverde Jezus een tweegevecht: een eerste maal bevocht hij de verleidingen van het genieten, een tweede maal de beproevingen van het lijden. Bij de eerste verleiding dacht de duivel dat Jezus een mens was.
Hij zag dat de Vader Zelf over Jezus getuigde tijdens de Doop en dat Jezus als een man de Heilige Geest uit de Hemel ontving en de woestijn inwandelde om er door hem te worden beproefd. In de overtuiging dat Christus in niets verschilde van de mens, ontketende hij een strijd om Christus te overtuigen meer van de materiële wereld te houden dan van de Liefde voor God. Daarom probeerde hij Christus in de woestijn te verleiden met voedsel, rijkdom en faam, de drie zaken waar elke mens naar verlangt. Op die wijze poogde hij Hem in de afgrond van het verderf te storten, zoals hij deed en doet met al zijn slachtoffers.
Het is belangrijk op te merken dat de in het vlees geboren Christus de duivel als mens en niet als God heeft verslagen. Als God liet Hij hem als een bliksem uit de Hemel5 vallen. Jezus bevocht als mens de duivel. Enkel op deze manier kon Hij ons de noodzakelijke moed schenken. Omdat Hij als mens een volmaakte overwinning op de duivel behaalde, schenkt Hij ons ook de overwinning, op voorwaarde dat wij op Zijn manier de strijd met de duivel aangaan.
Door Zijn zege leerde Christus ons de strategie om te strijden en de kennis en de kracht om te vechten. Christus is de strategie, de kennis en de kracht. Hij is een voorbeeld voor ons op onze levensweg. Dit is de reden dat Christus op aarde kwam: Hij wilde de werken van de duivel6 vernietigen en zijn heerschappij, waarmee hij de mensen in verwarring bracht, breken. Toen de duivel de hongerige Christus in de Woestenij van Carantania7 poogde te verleiden om van stenen brood te maken, wees Christus hem terecht met woorden uit de Schrift: “Er staat geschreven: ‘Niet alleen van brood zal de mens leven.8 ’” De duivel staakte zijn strijd niet, maar hij poogde Hem te verleiden met het gezag over alle koninkrijken ter aarde, de politieke macht: “Ik schenk U deze macht en dit gezag.
Zij zijn mij geschonken en ik schenk ze aan wie ik wil. Als Gij mij aanbidt, wordt dit alles van U.” Over deze misleidende woorden vraagt Cyrillus van Jeruzalem zich af of Satan toen loog of door Gods Aanwezigheid gedwongen werd de waarheid te vertellen8? Ook nu bestraft Jezus hem met een citaat uit de Schrift: “Er staat geschreven: ‘Gij zult de Heer, uw God, aanbidden en Hem alleen dienen9.’” Toen de duivel zich door de woorden uit de Schrift verslagen zag, gebruikte hij ook de Schrift als wapen, zij het met een foutieve, duivelse interpretatie. Zijn zieke geest verdraaide de betekenis van elk woord, want hij staat niet in de waarheid, maar in de leugen.
Hij nam Jezus mee naar de top van het dak van de Tempel in Jeruzalem en hij sprak: “Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelf dan van hier naar beneden, want er staat geschreven: ‘Aan Zijn Engelen zal Hij opdracht geven aangaande U om U te behoeden.’ En ook: ‘Op de handen zullen zij U dragen, opdat Gij Uw voet niet aan een steen stoot.’” Hierop antwoordde Jezus kort en beslist: “Gij zult de Heer, uw God, niet verzoeken. Toen staakte de duivel elke poging tot verleiding en ging hij van Hem weg. Voor een tijdje, zoals hij dat reeds eerder, zij het in een andere gedaante, had gedaan.
- Filip. 2,7
- Luc. 10,19
- Apo. 21,8
- Maximus de Belijder, Ascetisch Woord
- Luc. 10,18
- IJo. 3,8
- Luc.4,1-13
- Cyrillus van Jeruzalem, Catechesis
- Luc. 4,8
Liefde is de weg.
De duivel beproefde Christus op drie wijzen: de behoefte van het lichaam, de schijnglorie van de ijdelheid en het op de proef stellen van God. Deze beproeving dragen alle in zich op verborgen wijze het lokaas van het plezier of de angel van zonde1, zij het op een verschillende manier. Naar de woorden van Maximus de Belijder vormen ze echter een reëel beeld van het eerste gevecht, de verleiding van het plezier. Indien Jezus Zich had laten vangen in een van deze valstrikken, dan was ook Hij uit de Liefde van de Vader gevallen. Hij zou Zelf het eerste en voornaamste gebod gebroken hebben, dat Hij op ongeëvenaarde wijze aan het volk voorleefde en aanleerde, nl. het gebod om God als Hemelse Vader lief te hebben.2
Dit was immers het gehele opzet van de vijand: Christus te dwingen Zijn Liefde voor God de Vader te verloochenen. Hij weet immers dat aardse pleziertjes de duivelse macht bezitten om hen, die deze tijdelijke lusten najagen, te onttrekken aan hun liefde voor God en hun aandacht te richten op alles, behalve op God. Daarom blijft de heerser van deze wereld de mens in zijn macht houden, zoals de mens nog iets tijdelijks begeert en zolang zijn liefde voor God niet elke aardse verleiding en afleiding heeft verbrand.
Nadat de Heer tijdens de beproevingen in de Woestenij van Carantania de duivel had overwonnen in, overwon Hij hem ook in de bevolkte wereld. De Evangelist Lucas verwoordt het op deze wijze: “En toen de duivel alle verzoeking ten einde had gebracht, week hij van Hem tot een bestemde tijd.”3 Deze woorden duiden op een terugkeer van de duivel, zij het nu onrechtstreeks, nl. hij bevocht Christus door middel van de mensen.deze wereld. In zijn strijd tegen de Heiland bracht Satan gebruikte hij de machtige en sluwe mensen uit die tijd, de geleerden en de oude Farizeeërs van de oude wereld. Deze invloedrijke, maar zwakke mensen werden het werktuig van de duivel, opdat Jezus hen zou vervloeken of haten en Hij zodoende het twaalfde gebod zou schenden, dat het beminnen van de mensen voorhoudt.
Maximus de Belijder getuigt inderdaad dat deze strategie beoogde ruzie te stoken tussen Jezus en bepaalde groepen en tussen mensen onderling: “Nadat Hij de eerste reeks beproevingen, deze van de aardse verlangens, glansrijk had doorstaan en zo het plan van de Boze had vernietigd, stond de Heer een tweede reeks beproevingen toe, deze van de laster en de schande.”4 Maximus beschrijft niet alleen de intriges en de handelwijze van de duivel, maar ook de barmhartige reactie van de God-mens.
“De duivel was niet bij machte om door zijn beloftes in de woestijn Christus’ liefde voor Zijn Vader te breken. Daarom zocht hij een methode om via de wetteloze Joden Jezus’ onvoorwaardelijke liefde voor de mens te vernietigen. Satan, d.i. ‘de tegenstander’, zette de Farizeeërs en de schriftgeleerden tegen Christus op in de hoop dat Hij deze beschuldigingen niet zou dulden, Hij daarom de lasteraars zou haten en dus het gebod om de mensen, zelfs de vijand, lief te hebben zou schenden.
Christus doorzag, als God, de boosaardige gedachten van de duivel en haatte de Farizeeërs niet, die door de tegenstander als zijn trawanten werden ingezet. Hoe kan Hij, Die Liefde is, haatdragend zijn? Integendeel, de Heer gaf niet op deze door Satan misleide mensen te onderrichten, te vermanen en te waarschuwen. Hij verdroeg hun laster met het grootste geduld. Hij wees hen terecht en berispte hen, als geen ander mens ooit had gedaan.5 Hij heeft hen echter nooit gehaat. Christus toonde de duivel in hen, bevocht en bestookte hem met de waarheid, maar bleef de mensen zelf liefhebben en onderrichten.6 Hij verdroeg genadevol elke smart en bleef liefdevol handelen. Hij leerde hen hoe zij hun leven moesten doorbrengen en toonde hen door
Zijn voorbeelden het gelaat van een leven in God. Hij verkondigde de opstanding van de doden en beloofde het Eeuwige Leven en het Hemelse Koninkrijk aan allen, die Hem wilden geloven. Aan wie Hem niet wilden geloofden, voorzegde Hij de eeuwige straf. Hij bespuwde de duivel, die de ongelovigen als zijn instrument gebruikte, door zelfs deze mensen te beminnen, ofschoon hij hen aan zijn zijde had weten te scharen. Wat een wonderlijk gevecht! In plaats van haat betoonde Jezus liefde en door Zijn mildheid vernederde Hij de vader van alle kwaad.
Daarom verdroeg Hij geduldig zovele beledigingen van en voor de mensen en beleefde Hij tot aan Zijn Kruisdood Zijn onvoorwaardelijke Liefde voor de mensheid. Door Zijn definitieve overwinning op de duivel, verwierf Hij voor de mens de Kroon der Opstanding. Zo verving de Nieuwe Adam de oude Adam.”7
God waarschuwde de tempeloversten door het visioen van de Profeet Zacharias: “Vervolgens deed Hij mij de hogepriester Jozua zien, staande vóór de Engel des Heren, terwijl de satan aan zijn rechterzijde stond om hem aan te klagen.”8 Zacharias zag hoe de besmeurde kledij van de hogepriester werd uitgetrokken en vervangen werd door een feestgewaad.
De hogepriester kreeg ook een nieuwe mitra, terwijl de Engel dit woord tot hem richtte: “Indien gij in mijn wegen wandelt en de door Mij opgedragen taak waarneemt, dan zult gij zowel Mijn huis richten als Mijn voorhoven bewaken en Ik zal u doen verkeren onder hen die hier staan.”9 Verblind en omhuld door de aardse wereld, doorzagen zij de bekoring niet, waardooe ze Jezus benijdden en belasterden. Omdat Christus de liefde voor God én de medemens belichaamde, waarin zowel de Wet als de Profeten hun voltooiing vinden10, is het duidelijk dat Jezus God is en dat God Liefde is.11 Christus Zelf gaf ons beide geboden.
Hier ligt het mysterie verankerd, waarom iemand, die de geboden naleeft, de duivel kan verslaan. Immers, de woorden van Marcus de Asceet12 en van Maximus de Belijder13 verzekeren ons dat God Zelf Zich in Zijn geboden manifesteert. Wie Christus’ geboden naleeft, pijnigt de duivel in zo’n mate, dat deze zijn dienaren in de hel en zijn trawanten op aarde, die op zijn verleidingen zijn ingegaan, oproept om Jezus en Zijn volgelingen te bevechten.
De duivel kon niet langer toezien hoe Christus zijn heerschappij op aarde vernietigde en eiste daarom door de wet van de machthebbers, de schriftgeleerden, de hogepriesters, Annas en Kajafas, en Judas, de verrader, dat Jezus (onterecht) zou gekruisigd worden, en nog wel tussen twee misdadigers. Op dit hoogtepunt van de strijd tussen liefde en haat versloeg Christus in Zijn menselijke gestalte de duivel definitief: Hij vernederde Zichzelf, verloochende de waarde van aardse lichaam14 en aanvaardde vrijwillig de dood. Vastberaden heeft Hij elk plezier genegeerd en vol verlangen en verrukking duldde Hij elke pijn, spot en smart.15
Uit deze beschrijving blijkt dat het gevecht van de Verlosser met de duivel in een aantal aspecten verschilt van de strijd, die de mens met leveren met de vijand om de voetsporen van de Heer te volgen. Tijdens de beproevingen in de woestijn heeft Jezus Christus de vijand in de geest verslagen en bewaarde Hij Zijn liefde voor God door de verleiding van de duivel, die Hem het plezier van de materiele wereld voorhield, af te wenden.
Wij, mensen, hoeven echter de strijd met de duivel als persoon gelukkig niet aan te gaan: wij zouden door zijn vreeswekkende blik verlamd worden. Het is een alom gekend fenomeen dat ons zenuwstelsel verzwakt en verziekt is door onze eigen ondeugden en door de van onze voorouders belastende erfenis. Het kan dan ook geen te zware agressie verdragen en na een dergelijke ‘aanval’ moet het de nodige rust krijgen en vinden om aan te sterken.
Willen wij Christus volgen, dan moeten wij ons zuiveren van elke hartstocht. Enkel op die wijze zullen wij een fysisch en psychologisch niveau bereiken, dat het level benadert, waarop Jezus Zijn strijd tegen de duivel begon. Het is eveneens een bekend gegeven, dat door medische bewijzen is gestaafd, dat, zodra vrees of trauma de weerstand van het zenuwstelsel breken, dit ook vernietigd wordt en, afhankelijk van de kracht of sterkte van de geest op dat ogenblik, kan er vallende ziekte optreden. Epilepsie vertoont vele kenmerken van duivelse bezetenheid, zoals blijkt uit de Schrift.
Natuurlijk moeten wij in onze strijd met de hartstochten de duivel op een geestelijke wijze bekampen. Dit gevecht lijkt een klusje te zijn, maar het blijkt meestal een heus en levenslang karwei te zijn. Door een besluit van God blijft ons, tijdens dit gevecht, het zien van de duivel in zijn huiveringwekkende gestalte bespaard.
Behalve dit verschilpunt verloopt onze strijd op een gelijkaardige wijze als het gevecht van de Verlosser en van Zijn volgelingen. Nadat Jezus de vijand in de woestijn had overwonnen, kwam Hij naar de samenleving om ook daar de overwinning op de duivel te behalen, die over deze wereld heerst. In dit opzicht kunnen wij besluiten dat verlossing niet slechts bekomen wordt door een persoonlijke handeling, verlossing heeft ook een sociaal aspect. Niemand wordt alleen behouden, de verlossing van een mens is steeds gelinkt aan anderen.
In de menselijke samenleving heeft Jezus het volk, dat de duivel beminde, verslagen, hoe vaak en hoe erg de vijand Hem ook pijnigde en lasterde. Toen tenslotte, door een Hemels Raadsbesluit, Christus aan de uiterste beproeving van pijn en laster werd onderworpen, wist Hij ook deze beproeving te overwinnen door Zijn lichaam ‘’uit zwakheid’’16 te offeren om als een misdadiger aan een kruis te worden genageld. Satan besefte niet dat hij, toen hij deze ‘mens’ kruisigde en hem als een dode gulzig en gretig inslikte, eigenlijk God in de onderwereld had toegelaten.
Hij besefte niet dat het Heilige Mysterie van het Kruis hem als een zwaard innerlijk zou doorklieven en dat Christus, de God-mens, de profeten van het Oude Testament uit de dood zou opwekken. Hij besefte niet dat Christus op die wijze een eeuwige zege behaalde, die Hij opdroeg aan de mens, Zijn broeder17 en volgeling op hetzelfde pad. Het is bijzonder belangrijk ons te herinneren dat Hij door deze overwinning het herstel van de vroegere mens, die Zijn icoon en gelijkenis weerspiegelde, realiseerde: het Koninkrijk Gods werd voor de mens geopend, de Opstanding werd hem verkondigd en de Verlossing werd hem als een gave geschonken18.
- 1Cor. 15,56
- Mat. 5,48
- Luc.4, 13
- Maximus de Belijder, Antwoorden aan Talasius
- Jo. 8,41-47
- Jo. 8,48-59
- Maximus de Belijder, Ascetisch Woord
- Zach. 3,1
- Zach. 3,7 (Niet 8, zoals vermeld!)
- Mat. 22,37-40
- 1Jo. 4,8
- Marcus de Asceet, Over de Geesteljke Wet (Filokalia)
- Maximus de Belijder, Gnostische Hoofdlijnen (Filokalia)
- Jo. 6,63
- Luc. 12,50
- 2Cor. 13,4
- Mat. 28,10
- Efe. 2,8
Paulus’ Pad
Het is passend om hier enkele aspecten van het begrip ‘verlossing’ toe te lichten. Allereerst dient de foutieve mening bij sommige Christenen te worden herzien over ‘de verlossing als gave’, die Jezus Christus voor ons heeft verworven. Het is fout te denken dat wij enkel ‘maar moeten geloven’ om verlost te zijn of te worden. Dit is het pad dat Paulus bewandelde, zoals Maximus de Belijder het heeft beschreven: Paulus bevocht de duivels en weerlegde elke aanval, di hem tot de vleselijke lust verleidde, door de hartstochtloosheid.
Zo toont Paulus ons de triomf over de duivel, die strijdt om elke Christen tot onderlinge haat te brengen. Zijn duivels plan bestaat erin om onwaakzame mensen tegen de Apostelen op te zetten, zodat deze verleid worden het gebod van de Liefde te overtreden. Hiertegen getuigt Paulus met deze woorden: ‘’Worden we gescholden, wij zegenen. Worden we vervolgd, wij verdragen. Worden we gelasterd, wij blijven vriendelijk. Wij zijn het uitvaagsel der wereld geworden, tot op dit ogenblik toe.”1. De duivel zette de mensen aan tot bespotting, belediging en vervolging van de Apostel, opdat hij hen zou haten en het gebod der Liefde zou overtreden.
Paulus echter kende hun gedachten en hij zegende hen, die hem bespotten. Hij verdroeg zijn vervolgers en beminde zijn lasteraars. Op die wijze verdreef hij de duivel en kwam hij tot God. Paulus ontmoedigde de duivel, zijn mildheid en barmhartigheid ontnam hem elke kracht. Paulus handelde net als Christus. Paulus’ voorbeeld bevrijdde veel mensen uit de greep van de tegenstander en leidde hen tot God, zoals ook de andere Apostelen het aan de Christenen hebben voorgeleefd. Als jij, broeder, het zelfde doel nastreeft, moet ook jij de mensen die je haten, beminnen. “Een andere handelwijze bestaat er niet.”2 De gave van de verlossing wordt slechts met veel inspanning verworven.
Christus’ levenswijze heeft op Paulus een diepe indruk gemaakt, die resulteerde in betekenisvolle overdenkingen. Hij is immers, net als wij, een zondig mens, die hetzelfde doel nastreeft3 en niet op enige verdienste of zekerheid rekent.4 Slechts op het einde van zijn pad belijdt hij: “Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb mijn loop ten einde gebracht, ik heb het geloof behouden.”5 En verder: “Voorts ligt voor mij gereed de krans der rechtvaardigheid.”6 En dit is de volmaakte vereniging met Christus.
Wij kunnen onze laksheid niet verantwoorden door te beweren dat Jezus God was en dat Hij daarom de duivelse macht heeft gebroken en de hardnekkigheid van de menselijke natuur wist te breken. Wij hebben immers het voorbeeld van Paulus, een zondige en zelfs ziekelijke man, die als Jood onder de Wet stond7 en vocht voor de Wet des Heils, die in de Schrift tot uitdrukking komt. Hij stond boven elk aards pleziertje, hij stond boven elke pijn. Hij ontsnapte uit de vicieuze cirkel van plezier en pijn, waarin de mensheid gevangen is en tot in het absurde dol draait.
Bewonder de wonderlijke handeling van de Heilige Drie-Eenheid is: Een Persoon uit de Drieheid wordt Mens omwille van ons en onze verlossing. Dit is eigenlijk hetzelfde als het her-scheppen van de menselijke natuur. De Verlosser ging en gaat als Mens voorop, Hij leidt ons en wordt Zelf het Pad van mens tot God. Dit gegeven moet ons blijven verbazen. Hoe wijs is God en hoe groot is Gods Liefde, verpersoonlijkt in Jezus Christus, de God-mens.
Wij zijn onwaardige getuigen van de Liefde, waarmee Hij ons bemint en op geen enkele wijze kan deze Liefde worden uitgedrukt. Christus wandelt ongezien, want de mensen hebben ogen van klei. Toch blijft Hij liefdevol uitzien naar Zijn broeders8. Hij gaat iedereen tegemoet, “tot Hij alle mensen, die verlost zullen worden, aangesproken heeft, zoals Paulus dat heeft gedaan.”9 Hij vindt geen rust, totdat Hij iedereen naar Huis heeft geleid. Christus deed en doet dit altijd. Voor alle generaties in elke eeuw tot aan het einde der tijden.
Hierover mogen wij niet zwijgen. Wie ooit deze Christus heeft ontmoet, die Zijn Kruis blijft dragen tussen de tijdloze menigten, die Hem blijven belasteren en slaan, zal elke vorm van eigenliefde ontvluchten en zal wenend bidden om Christus’ pijn te mogen (helpen) dragen. Zo iemand beleeft zijn leven op een onthechte wijze: niets ter wereld kan hem nog raken of beïnvloeden. Pijn en verdriet doen hem niet wanhopen, integendeel: ze brengen hem tot perfectie en doen hem schitteren als goud.
De pijn van Christus, onze Heiland, kan met niets op aarde worden vergeleken. Wanneer wij deze pijn voelen, dan wordt ook ons leven gereinigd, want deze pijn is het vuur, dat door God op de aarde10 is geworpen. De gloed van dit vuur verlicht de wereld, verbrandt de krachten van het kwaad en straalt met Goddelijk Licht op Zijn nederige volgelingen, die Huiswaarts keren. Hoe wonderlijk is het toch dat Gods Liefde voor de grootste zondaar toch onvergelijkelijk groter is dan de liefde van de grootste heilige voor God.
- 1Cor. 4,12-13
- Maximus de Belijder, Ascetisch Woord
- Filip. 3,14
- Filip. 3,13
- 2Tim. 4,7
- 2Tim. 4,8
- 1Cor. 9,20
- Mat.28,10
- Maximus de Belijder, Filokalia
- Luc. 12,49
[1] Jo. 1,12-13
[2] 2Cor. 5,1
[3] Jo. 5,19
[4] Jo. 9,4
[5] Luc. 10,30