Voor de geest van de mens openen zich twee wegen. De eerste is breed en vol bekoring en verleiding¹ en wordt daarom door velen bewandeld. De tweede is eng en steil en wordt door weinigen bewandeld².
De brede weg is de weg van het verderf, van de verdoemenis. Op deze weg wandelen twee soorten wandelaars. Lucifer en zijn leger gevallen engelen enerzijds en de wereldse mensen anderzijds, die door hen werden bedrogen en misleid³. Ze worden geprikkeld door de zonde, die hun ziel verlamt, hetzij tijdelijk, hetzij voor hun gehele aardse leven. Ofschoon deze mensen schijnen te leven4, zijn zij voor God dood: hun lichamen zijn slechts lege hulzen5. Deze wandelaars kennen God niet en als dode levenden bewandelen zij, samen met de engelen der duisternis, het pad der verdoemenis, dat hen naar de hel voert6. Zo hebben duizenden jaren lang de nazaten van Adam hun levensweg bewandeld.
Maar de Barmhartige God heeft uit liefde voor de mens een uitweg aangeboden, die hem terug kon brengen op het Pad van de Verlossing. Daarom werd Gods Zoon, de Tweede Persoon uit de Goddelijke Drie-Eenheid, in het vlees een Volmaakte Mens –zonder zonde- en heeft Hij de mensheid het Pad gewezen. Deze weg, die ons naar de verlossing leidt, is dezelfde weg, die de God-mens, als mens van vlees en bloed, heeft bewandeld en hierdoor voor ons in alles een voorbeeld was en ons moed schonk7. Op deze weg naar de Verlossing wandelen ook twee soorten reizigers. Met ons loopt een Onzichtbare Reisgenoot mee, een Goedhartige Metgezel: God Zelf begeleidt ons, samen met Zijn Heiligen, doorheen alle dagen, generatie na generatie, tot in de eeuwen der eeuwen8 .
1 Mat. 7, 13
2 Mat. 7,14
3 Apo. 12,9-13
4 Apo. 3,1
5 Gen. 6,3
6 Job 21,13
7 Joa. 13,15
8 Mat. 28,20