Ook een geheel volk kan in dwaling leven ten opzichte van God. Saul, de eerste koning van de Joden, bijvoorbeeld, werd verkozen door alle oudsten van Israël, die de raad van Samuël, de profeet, en de wil van God verloochenden. “Daarom kwamen alle oudsten van Israël bijeen en ze gingen naar Samuël in Rama en zeiden tot hem: ‘Zie, gij zijt oud geworden en uw zonen wandelen niet in uw wegen. Stel nu een koning over ons aan om ons te richten, als bij alle andere volkeren.’”1 “Ze hebben koningen aangesteld, maar buiten Mij om; vorsten, zonder dat ik ervan wist.”2 Toch heeft God hun besluit gerespecteerd en hun geschonken wat hun hart verlangde. Jezus, de zoon van Sirach, zegt: Voor de mens is er leven en dood, goed en kwaad. Wat hem behagen zal, zal hem ook gegeven worden. (…) Hij heeft niemand geboden goddeloos te handelen, Hij heeft niemand toestemming te geven te zondigen.“3 God stond hen toe te kiezen voor hun eigen vrije wil. De oudsten van het volk namen de ernstige verantwoordelijkheid Saul als koning te aanvaarden. Als antwoord op dergelijke keuze sprak God tot Samuël: “Luister naar het volk, in alles wat zij tot u zeggen, want niet ù hebben zij verworpen, maar Mij hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zou zijn.”4

Deze uitverkiezing van Saul is het ogenblik in de mensengeschiedenis waarop de mens zich sneller dan ooit van God afwendde. Hij bande God uit de burgerlijke aangelegenheden, waarin zij Gods betrokkenheid en leiding niet meer nodig hadden. Dit is het moment, waarop de naties van theocratie naar monarchie overgingen.

Samuël deed grote inspanningen om het volk te behoeden tegen het maken van een dergelijke dwaling, maar het was reeds te laat. Ze hadden al de roem gezien van de hofhouding van de naburige koninkrijken, die ze hadden verslagen. Het klaterende goud, hun oorlogsbuit, misleidde hun geest en tastte hun harten aan met de kanker van trots en praalzucht. Daarom schonken ze geen aandacht aan Gods raad, die hen bij monde van Zijn profeet werd gegeven. In hun arrogantie zegden zij: “Neen, toch moet er een koning over ons zijn. Dan zullen ook wij zijn zoals alle andere volkeren. Onze koning zal ons richten, vóór ons uitrukken en onze oorlogen voeren.”5 En de Heer sprak een tweede maal tot Samuël: “Luister naar hen en stel een koning over hen aan.”6

Op die wijze bracht God Samuël op het pad van Saul, een herder, die de hulp van een ziener nodig had op zijn zoektocht naar verdwaalde ezels. “Wat uw ezelinnen betreft, die sinds drie dagen zoek zijn, maak u daarover niet bezorgd, want zij zijn terecht.”7 Profeet Samuël zalfde Saul tot koning van Israël en goot een vaasje olie over zijn hoofd. Hij kuste hem en verklaarde hem zijn koninklijke plichten, zodat hij kon groeien in zijn taak, terwijl God hem een nieuw hart schonk, en zelfs de gave van profetie. “Toen nam Samuël de oliekruik, goot haar uit over zijn hoofd, kuste hem en zeide: ‘Heeft de Heer u niet tot vorst over Zijn erfdeel gezalfd?’ (…) Dan zal de Geest des Heren u aangrijpen. Gij zult met hen in geestvervoering geraken en tot een ander mens worden. (…) Terwijl hij zich omkeerde om van Samuël weg te gaan, schonk God hem een ander hart en al de genoemde tekenen geschiedden op die dag.”8

Samuël probeerde het land opnieuw te richten naar Gods geboden. Daarom herinnerde hij het volk op het jaarfeest hoe zwaar de zonde was God om een koning te vragen. Samuël bekrachtigde deze waarschuwing door regen, donder en bliksem af te smeken tijdens de oogsttijd. Wat ook gebeurde… Vrees voor God en Samuël overvielen het volk, want het begreep hoe zwaar de gemaakte fout was en het volk smeekte Samuël: “Bid voor uw knechten tot de Heer, uw God, opdat wij niet sterven, want aan al de zonden hebben wij nog kwaad toegevoegd door voor ons een koning te vragen.”9

Is dit niet het geschikte ogenblik om ons af te vragen waarom de profeet het volk voortdurend herinnert aan de gemaakte fout? Het volk moet beseffen waarom theocratie vervangen diende te worden door monarchie. Toen het volk tenslotte de ernst van hun foute beslissing doorzag, vroeg het God om vergeving. Veel mensen menen in een volkomen staat van reinheid te leven, tot ze inzicht krijgen in hun zondig gedrag. Ze verdedigen zichzelf en beweren onschuldig te zijn aan menige misdaad of overtreding. In werkelijkheid zijn deze mensen enggeestig. Ze zijn gehuld in een donkere sluier, die slechts kapot wordt gerukt, wanneer ze met hun zonden worden geconfronteerd. Dit is de missie van de profeet: het volk tot bekeer te brengen en het terug te leiden naar God, zodat hun zonden uitgewist kunnen worden en “er tijden van verademing mogen komen van het aangezicht des Heren”10, in plaats van tijden van veroordeling en rampspoed.

1 1Sam. 8,4
2 Hos. 8,4
3 Wijsheid 15, 17 en 20
4 1Sam. 8,7
5 1Sam. 8,19-20
6 1Sam. 8,22
7 1Sam. 9,20
8 1Sam. 10,1 en 6 en 9
9 1Sam. 12,19
10 Hand. 3,19

Gastenboek

Laat een bericht achter in ons gastenboek!

gastenboek

Ga naar boven