Op hun tocht als Apostelen bewandelden alle leerlingen van Christus zonder uitzondering een dwaalspoor in hun intense liefde voor God. Twee van hen keerden op hun stappen terug om het juiste pad te bewandelen, één van hen volhardde in zijn dwaasheid en werd afvallig. Op weg naar een stad, waar de inwoners Joannes en Jakobus niet erkenden als Christus’ leerlingen en daarom ook hun woorden niet geloofden, zegden de beide leerlingen: “Heer, wilt Gij dat wij zeggen dat vuur van de Hemel zal neerdalen om hen te verteren?”1 De leerlingen konden nog niet Gods eer in hun hart bestendigen of hun ijver onder controle houden, zodat ze een foutieve beslissing namen. De Heiland brengt hen beiden terug op het pad van liefde en rechtvaardig oordeel. “Hij keerde Zich om en bestrafte hen. En zij gingen naar een ander dorp.”2

  Het was Petrus, die de mooiste geloofsbelijdenis uitsprak: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de Levende God.”3  Hierop had Jezus hem op zo’n wijze geprezen dat Petrus niet aan ijdelheid en eigenliefde zou bezwijken: het was niet Petrus’ verdienste, maar het was de Hemelse Vader, Die het door Petrus had geopenbaard. Toen Jezus echter Zijn Leerlingen begon te onderrichten over het nakende Lijden en Sterven, kon dezelfde Petrus deze lering niet langer verdragen en uit liefde voor zijn Meester riep hij uit: “Dat verhoede God, Heer. Dat zal U geenszins overkomen!”4 Peter had te weinig besef van de Goddelijke Mysteriën om zijn woede te bedwingen, waardoor Christus hem op harde en kordate wijze van repliek diende: “Ga weg, achter Mij, Satan. Gij zijt Mij een aanstoot, want gij zijt niet bedacht op de dingen Gods, maar op die der mensen.”5 Natuurlijk was Petrus de duivel niet, maar een gedachte van Satan had een ingangspoort gevonden, een onevenwicht in de krachten van Petrus’ ziel, nl. zijn geest, zijn liefde en zijn wil. Zo kon de duivel bij Petrus binnendringen en zijn mening door Petrus mond (laten) uiten. Hieruit blijkt dat Petrus zijn lesje nog niet had geleerd. De liefde van Petrus was ouder en moeilijker om te genezen. Hij hield die ten dele ook voor zichzelf en droeg deze liefde niet over aan Christus, zoals Joannes wel deed. De Heiland kende Petrus en Hij wist dat hij Hem in de hof van Kajafas tot drie maal toe zou verraden. Ook toen schreeuwde Petrus met luide stem. Tenslotte begreep Petrus dat hij deze drie mokerslagen nodig had om de eigenliefde, die hij nog in zich droeg, te transformeren in een totale liefde voor God. De Heilige Traditie verhaalt hoe Petrus zo bitter weende en zo’n berouw toonde dat de vele tranen diepe sporen nalieten op zijn wangen.

Het geval van Judas, een leerling van de Heiland met een eigenzinnige geest, een eigenliefde en een op zichzelf gerichte wil, is voor ons bijzonder leerrijk. Judas wenste dat de Heer wou wat hij wou, nl. een Hemels Koninkrijk op aarde stichten, waarin Jezus als Koning zetelde en hij een belangrijke raadgever en bewaker van de staatskas was. Hij voelde zich vernederd, toen Christus hem vroeg het Koninkrijk te prediken, dat hij met zijn ogen van klei niet kon zien. “En Hij gebood hun niets mede te nemen voor onderweg, dan alleen een staf. Geen brood, geen reiszak, geen geld in de gordel, maar wel sandalen aan de voeten te dragen en ‘Trekt niet twee hemden aan.’”6

Op die wijze was Judas een geestesgenoot van zijn volk. Daarom beschouwde Christus hem nog steeds als een Hebreeër zonder geneesmiddel, die “de god van deze eeuw”7  beminde, ofschoon de Heiland hem liefhad en hem, net als de anderen, begunstigde. Omdat Jezus niet voldeed aan Judas’ aardse liefde, verkocht Judas Hem voor dertig zilverstukken, het loon van drie jaar dienstwerk. Judas hield van zichzelf en van God, als God de wensen van zijn eigenliefde inwilligde, wat de ware God nooit kon en kan doen. Daarom ook staakte Christus al Zijn pogingen. Hij had alles geprobeerd om Zijn moeilijke leerling te redden, maar alle moeite was tevergeefs. Hij heeft Judas zelfs de Heilige Communie gegeven tijdens het Laatste Avondmaal. Judas kwam niet tot inzicht en inkeer. Integendeel, “De satan voer in Judas.”8  Jezus liet Judas gaan met de woorden: “Wat gij doen wilt, doe het met spoed.”9  Hiermee kon Judas zijn verraad voltrekken, want de demonen kunnen niets doen, zonder toestemming van God.

Judas had heldere ogenblikken, maar hij had geen controle over zichzelf. Satan had Judas in zijn macht, hij werd zijn nieuwe ‘meester’, die steeds machtiger werd en hem tot verraad en zelfmoord dwong. Satan liet Judas geen tijd meer om zijn schuld te vereffenen. Hoe gevaarlijk is halsstarrige eigenliefde, die niet buigt voor God en enkel uit schijnheiligheid wijze raad aanvaardt, waardoor Adams kinderen grote problemen en moeilijke tijden wachten.

 De vereniging in Gods Naam van de drie krachten van de ziel is een onzichtbaar mirakel, dat plaats vindt in de ziel. Het is de terugkeer van de geest, de liefde en de wil naar het evenwicht van het Rechtvaardig Oordeel van God, Houder van alle geheimen en normen. Tijdens ons leven op aarde moeten wij ons gericht houden op deze vereniging, want het is Gods gave en wens voor elke mens. M.a.w. wij hebben nood aan meer hart in de geest en meer geest in het hart. Zonder onze inspanning om deze vereniging te realiseren worden zowel ons hart als onze geest krankzinnig.

Luc. 9,54
Luc. 9,55-56
Mat. 16,16
Mat. 16,22
5  Mat. 16,23
Mar. 6,8
Num. 25,11
Luc. 22,3
Jo. 13,27


Gastenboek

Laat een bericht achter in ons gastenboek!

gastenboek

Ga naar boven