Door het Doopsel worden wij bevrijd van het juk van zonde en slavernij. De geboden van het Nieuwe Testament zijn niet de geboden van de Wet, maar van de Genade en Bevrijding. Indien wij ze niet naleven, verliezen wij onze vrijheid. De geboden van het Nieuwe Testament bieden ons een bevrijde geest aan, maar wanneer wij nalaten deze geboden te vervullen, komen wij opnieuw terecht onder de tirannie van de zonde. Opnieuw stellen wij vast hoe het slagen of mislukken van Gods inspanning om ons te vervolmaken afhangt van de richting, die onze geest aangeeft.
Marcus de Asceet zegt hierover: “Het Heilig Doopsel schenkt vervolmaking, maar het kan niet de mens vervolmaken, die de geboden weigert na te leven. Geloof betekent immers niet alleen in Christus gedoopt worden, maar evenzeer Zijn geboden naleven.”1 Hoe groot de vrijheid is die God aan de mens schenkt, blijkt uit een ander citaat van dezelfde heilige: “Noch God, noch Satan kunnen de mens tot een bepaalde handeling dwingen. De totale reiniging van de menselijke natuur door het Doopsel zal pas voltooiing vinden door (het naleven van) de geboden.”2 Onze redding is daarom niet slechts een geschenk van God, het is tevens een handeling van onze eigen wil. “Het is absoluut zeker dat een mens door bepaalde omstandigheden heeft geleden. Het is ook absoluut zeker dat God, Die hem daaruit bevrijd heeft,de mens kan dwingen zich niet (opnieuw) tot de zonde te wenden. Dat doet Hij echter niet! Hij bevrijdde ons door het Doopsel uit de slavernij, Hij vernietigde de zonde door het Kruis en schonk ons de geboden van Genade en Bevrijding. Hij vertrouwde aan de vrije wil van de mens de verantwoordelijkheid toe om Zijn geboden als een veilig toevluchtsoord te kiezen of deze als schuilplaats te negeren. In de mate waarin wij de geboden eerbiedigen door ze na te leven, tonen wij ook onze liefde voor de Ene, Die ons heeft bevrijd. In de mate dat wij de geboden negeren of opgeven, tonen wij onze hartstochtelijk zoeken naar het bevredigen van onze (lichamelijke) pleziertjes.”3 Ofschoon ons bij het Doopsel Genade werd geschonken, zijn wij niet vrijgesteld van verleidingen en beproevingen. Door dit lokaas tot het kwade kan God testen hoezeer onze vrijheid kan worden afgebogen.
Marcus de Asceet getuigt verder: “Christus heeft ons door het Kruis en de Doopgenade bevrijd uit alle dwang en dwingelandij, maar Hij heeft niet verhinderd dat er gedachten of overleggingen uit ons hart ontspringen. Hij laat geen hatelijke gedachten meteen verdwijnen, noch laat Hij liefdevolle gedachten meteen openbloeien. Christus wil niet dat Zijn Genade ogenblikkelijk openbaar wordt en dat de voorkeur van de menselijke wil (genadevolle werken enerzijds, oppervlakkige pleziertjes anderzijds) getoond wordt.”4 Hierin schuilt de reden voor het Tweede Doopsel, het Doopsel van de Bekering. Mensen zijn immers niet zo stabiel en onveranderlijk als engelen. “Bij het Doopsel schenkt Christus ons op mystieke wijze de volmaakte genade, zodat wij alle geboden kunnen naleven. Wanneer wij naderhand niet op volmaakte wijze de geboden naleven, komen wij opnieuw onder de heerschappij van de zonde. De mate waarin dit gebeurt, is afhankelijk van de wijze waarop de gedoopte mens zijn verantwoordelijkheid niet nakwam. Wat betreft de heerschappij van de zonde, dient vermeld dat hier niet de zonde van Adam bedoeld wordt, maar de zonde van de gedoopte: hij was onoplettend en nonchalant, want hij kon het werk succesrijk voltooien, maar liet na het werkelijk ook te doen uit gebrek aan geloof. Gebrek aan geloof is een persoonlijk tekort en kan nooit andermans fout zijn. Deze zonde baart naderhand alle andere (soorten van) zonden.”5
“Wie de geboden slechts gedeeltelijk naleeft, zullen daarom ook het Koninkrijk slechts gedeeltelijk erven. Wie echter volmaaktheid nastreeft, moet alle geboden naleven op een hartelijke, bezielde wijze. Wie zijn leven verwerpt of wie -voor Christus en de Evangeliën- de dood verkiest, omarmt alle geboden. Wie echter kiest voor het lichaam en dus de verwerping ervan niet totaal doorleeft, zal niet bestand blijken tegen de beproevingen en verleidingen, die hem wachten.”6 Wij kunnen hierdoor besluiten dat zelfs de dood een gebod is, dat ons ontslaat van de besluiteloosheid van de menselijke natuur. Met deze gedachte sluiten wij aan bij een concept van Maximus de Belijder. Joannes schrijft in zijn Evangelie: “Wij weten dat een ieder, die uit God geboren is, niet zondigt, want Hij, Die uit God geboren werd, bewaart hem en de boze heeft geen vat op hem.”7 Op een dag legde Thalassius deze tekst aan Maximus de Belijder voor en hij stelde hem daarbij deze vraag: “Wie uit water en Geest geboren is, is uit God geboren. Hoe kunnen wij die door het Doopsel uit God geboren zijn, toch nog zondigen?” Hierop antwoordde Maximus, net als andere Kerkvaders: “Wij hebben de Genade van Aanneming (Adoptie). Deze genade is in potentie ook volledig aanwezig in hen, die uit God geboren zijn. (…) De Heilige Geest komt nooit tussenbeide, ook niet in een verandering van wil, tenzij met onze eigen goedkeuring, maar Hij kan onze wil wel veranderen tot het punt van vergoddelijking. (…) De innerlijke geboorte uit God is tweevoudig. De eerste geboorte is de natuurlijke geboorte, van het gehele menselijke wezen. Door deze geboorte is de Genade van Aanneming (Adoptie) in potentie volledig aanwezig in de ziel van hen, die uit God geboren zijn. De tweede wijze van geboorte gebeurt door de vrije wil en de beslissing van iemand. In dit geval staat de Heilige Geest toe dat iemand zijn wil verandert en tilt deze op tot het punt van vergoddelijking, waarbij Hij de menselijke wil met de Goddelijke Wil in overeenstemming brengt en verenigt. De eerste wijze van geboren worden biedt de mens de gelegenheid om te zondigen: overmeesterd door lichamelijke prikkels, weigeren ze de Genade van Aanneming, die God in hun ziel zaaide, in daden te verwerkelijken. Wat de geest (ver)kiest, staat ook te gebeuren. De Genade van Aanneming is een instrument, dat ongebruikt blijft als de geest beslist het niet ter hand te nemen. M.a.w. de eerste wijze van geboren worden maakt het de wedergeborene/gedoopte mogelijk te zondigen. Dat is bij de tweede wijze van geboren worden onmogelijk, zodra de verandering van de wil en de beslissing het punt van vergoddelijking heeft bereikt.”8
Eeuwen geleden schreef Paulus aan de Romeinen: “Met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden van de zonen Gods, want de schepping is aan vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om (de Wil van) Hem, Die haar daaraan onderworpen heeft, in hope echter, omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods. Want wij weten dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en is barensnood is.”9
En Maurice Blondel schrijft: “Onze spiritueel verlangen verschijnt niet plotseling en spontaan, maar het is ten diepste geworteld in de gehele beweging van het heelal en het leven, die op Goddelijke wijze het spirituele voorafgaat. Dit verlangen is ook geënt op de infusie van de Goddelijke Transcendentie, die de geest verlicht. Onze spirituele aspiratie kan zelfs ook ontdekt worden door de gebrekkige, immanente en tijdelijke aard.”10 Dat de beproevingen, angsten en bedreigingen van het leven bij dit alles een rol spelen is voor de hand liggend: zij zijn voor ons een uitdaging om in God ons uiteindelijke doel van eeuwige vrede te vinden. Anderzijds zijn zij ook een hulpmiddel om onszelf als mensen te herontdekken, die in God wedergeboren zijn en in staat zijn de vrijheid van geest te bereiken en te ervaren. Zelf kunnen wij niet op eigen kracht één stap zetten op de weg van geboden naar kennis, van ascese naar mysticisme. Zij, die het Pad hebben verlaten, hebben ook het Woord verloren. Het aardse leven van Christus is voor ons een permanente update, die zich voortdurend in ons leven herhaalt, zoals een leraar elke leerling begeleidt, tijdens elke periode van hun studie. Ieder van ons kan een tijdsgenoot worden in Christus’ leven, indien wij dat zouden willen. Anders gezegd, Christus kan voor elk van ons een metgezel worden. Meer zelfs dan een tochtgenoot, een boezemvriend op onze levensweg. Het is inderdaad eerder Christus, Die onze tijds- en lotgenoot wordt, want ons leven bezit een uniciteit, die nimmer verloren gaat. Jezus neemt deel aan al onze levenspijnen en probeert ze te verzachten, Hij bekampt onze zonden en de bekoringen die ons bedreigen, Hij strijdt met ons om deugden te verwerven, Hij verrijst in ons, zoals onze ware natuur opstaat vanuit de schandelijke smet van de zonde.”11
Maximus de Belijder schrijft: “Christus lijdt, vanuit Zijn Oneindige Tederheid en naargelang van de grootte van de beproeving, altijd in stilte met ons mee tot aan het einde van de wereld.”12 We weten dat mensen woorden wisselen met elkaar, ze praten over hun lasten, hun leed en hun vreugde. Iemand kan zich de gemoedsgesteldheid van een vriend of vriendin eigen maken. Een mens kan door de fijngevoeligheid van de vriendschap zijn naaste kennen en begrijpen. Dat doet Christus ook in Zijn Liefde voor de mens. Hij is immers de Ultieme Mens, de Perfecte Man, de Mens met de unieke fijngevoeligheid, want Hij is volmaakt zuiver en draagt in Zich geen spoor van zonde, zelfzucht en onverschilligheid. Hij is iedereen nabij. Hij kent met onbeschrijfelijke precisie de innerlijke staat van elk van ons, Hij neemt royaal –en zonder zonde- deel aan wat ons hart beroert en ontroert, Hij versterkt elk hoger verlangen en elke strijd tegen het kwade. Christus beschermt iedereen en Hij wacht op een kans om de mens met alle middelen opnieuw naar Zich te leiden, zelfs als die man of vrouw nog niet eens aan zijn of haar reis op de weg naar het Heil is begonnen. Maximus de Belijder zegt: “Christus overschouwt alle dagen en ziet elke mens, die door Hem gered moet worden.”13 Christus is de Ene, Die Zich verbergt in de onschatbare schat, in elk deeltje van elke mens. De opgegraven schat, de verloste natuur is Gods schepping, die “één geest (met Hem)”14
Op die wijze lijdt de Schepper van de mensen op een geestelijke wijze tot aan het einde der tijden mee met elke mens, op welke plaats en in welke tijd ook. Nederig probeert Hij onze vrije wil te waarschuwen en op te tillen tot Zijn Goddelijke Wil. Hij verlaagt Zich tot ons menselijke niveau, Hij laat Zich kennen door onze menselijke geest, zodat wij Hem leren kennen en wij onze menselijke geest kunnen laten omvormen tot Zijn Goddelijke Geest. M.a.w. tot wij door Hem vergoddelijkt worden. Of zoals Maximus de Belijder het formuleert: “Door de eeuwen heen schept de genadige God Zich in elke mens, die het waardig is, een geestelijke woning. Gelukkig de mens, die in zijn wijsheid God in zijn hart en ziel heeft ontvangen. Hij zal de transfiguratie of de vergoddelijking door de Heilige Geest ervaren, die altijd zal blijven duren.”15
Zo loodst God de wereld. Hij klopt op de deur van de schepping en wacht tot Hij verwelkomd wordt en binnen mag treden. In sommige mensen wordt Hij geboren, in sommigen groeit Hij in jaren en in wijsheid, in sommigen onderricht Hij, in sommigen werkt Hij wonderen en in sommigen wordt Hij tenslotte getransfigureerd tot het Goddelijk Licht. In anderen, de grote meerderheid, blijft Hij vechten. Op een onvoorstelbare wijze.
1 Marcus de Asceet, Over het Heilig Doopsel
2 Marcus de Asceet, Over het Heilig Doopsel
3 Marcus de Asceet, Over het Heilig Doopsel
4 Marcus de Asceet, Over het Heilig Doopsel
5 Marcus de Asceet, Over het Heilig Doopsel
6 Marcus de Asceet, Over het Heilig Doopsel
7 1Jo. 5,18
8 Maximus de Belijder, Tegen Thalassius
9 Rom. 8,19-22
10 Maurice Blondel, L’Action
11 Dumitru Staniloae, Cursus in Christelijke Ascese en Mystiek
12 Maximus de Belijder, Tegen Thalassius
13 Maximus de Belijder, Tegen Thalassius
14 1Cor. 6,17
15 Maximus de Belijder, Tegen Thalassius