Zij die tijdens hun leven enkel gelukkig willen zijn op materieel vlak en zich slechts op lichamelijk vlak comfortabel willen voelen, zullen de strijd met de duivel niet ervaren: hij heeft hen al overwonnen, zij staan reeds aan zijn kant. Zolang mensen uit zijn op comfort en ijdel geluk, komen zij niet los “uit de strik des duivels, die hen gevangen hield.”1 De duivel vangt hen in zijn net, zonder dat zij zich van enig gevaar bewust zijn, en leidt hen naar hun uiteindelijke vernietiging. Om die reden zegde een Kerkvader dat de meest gevaarlijke gevangenis de gevangenis is, waar de mens het liefst in verblijft. Hij wil en zal er nooit uit ontsnappen.
De strijd begint bij hen, die de gelukzaligheid van hun verloren Hemel wensen te herstellen en die zich van alle comfort en schijnglorie van deze wereld kunnen ontdoen.
Alle verlangens en inspanningen die de lichamelijke hartstochten tegenwerken, huizen in de geest, in het meest gevoelige deel van ons onzichtbare wezen. Daar verschijnt ogenblikkelijk een beeld of gedachte aan de fysieke wereld als een misleidend lokaas. Indien de geest niet gewapend of gewaarschuwd is tegen deze vreemde bedreiging, reageert het als een onschuldig lam, dat de wolf opmerkt en nadert, omdat het denkt dat de wolf ook tot de kudde behoort. Een sluwe wolf tooit zich bovendien in schapenvacht, zodat het lam, die de kuddegeur niet herkent, zich toevertrouwt aan de klauwen van de hongerige wolf. De eerste ontmoeting tussen de menselijke geest en de duivel situeert zich dus op het niveau van verleiden en aanlokken.
De volgende fase bestaat uit het aandringen van de duivel, zeker als de menselijke geest zich niet laat beïnvloeden door de verleiding en aanlokking. De duivel verhoogt de druk door het lokaas nadrukkelijker en uitdagender aan het geestesoog aan te bieden, zodat de geest alsnog toehapt en de duivel zich tot de geest een toegang verschaft.
De geest wordt zich bewust dat een vreemde en vijandige gedachte is binnengedrongen en verlaat zijn natuurlijke staat, waarin hij verondersteld wordt te (ver)blijven. De geest beseft dat er iets ernstig gebeurd is en begint de strijd: voorwaar, een –letterlijk- levensbelangrijk moment voor elke mens of elke groep mensen. Indien de mens op dit ogenblik niet kan weerstaan, zal de geest door een geweldige macht overweldigd worden en een toegangspoort worden voor de duivel, die zijn bedoelingen en energieën naar het innerlijke van de mens overbrengt. Een soldaat van Christus zal op dit dramatische ogenblik de onzichtbare strijd met de duivel gaan en De Goddelijke Wet blijven aanhangen.
Marcus de Asceet beschrijft deze strijd als volgt: “Het lokaas van Satan is de manifestatie van een zonde in één enkele gedachte, die zich de geest besluipt. Het is slechts door gebrek aan krachtdadig geloof, dat deze zondige gedachte ook daadwerkelijk de geest kan binnendringen. We kregen het gebod ons geen zorgen te maken, maar waakzaam te blijven en het Koninkrijk Gods te zoeken, dat in ons is. Wanneer onze geest zich niet aan deze geboden houdt, trekt hij zich terug uit ons hart, dat ontvankelijk wordt voor zondige suggesties en daarom ook vrij snel belaagd wordt door de duivel. De duivel heeft niet de macht onze gedachten te richten of in beweging te zetten, maar hij kan wel onophoudelijk velerlei soorten boosaardige gedachten introduceren, waarmee hij ons tot zonde aanzet om onze innerlijke beschikbaarheid uit te test. Neigen wij naar de voorstellen van de duivel of naar de geboden van de Heer? Beide zijn tegengesteld, er is geen compromis mogelijk! Indien onze liefde uitgaat naar wereldse zaken, richten wij onze aandacht op de duivelse suggesties en verbinden wij onze gedachten met de plannen van Satan. Indien wij echter de suggesties van de duivel haten, zullen we niet langer elke suggestie afweren, we zullen ook het lokaas verfoeien. Zelfs indien de suggestie zich blijft aanbieden, boekt deze door de radicale afwijzing door de geest geen vooruitgang meer. De suggesties hebben nooit uit zichzelf de kracht om de geest te beïnvloeden, tenzij het hart enkel maar neigt naar sensuele pleziertjes. D.w.z. dat wij nimmer door boosaardige gedachten kunnen beïnvloed en beschadigd worden, als wij elke voorkeur voor lichamelijke verlangens resoluut afwijzen. Wanneer de geest enige twijfel erkent bij de duivelse verleiding en aan God deze fout belijdt, dan is elke bekoring uitgewist.
De geest kan door de kracht van het gebed het hart vrijwaren van elk kwaad en van elke hartstocht. Geen enkele stormwind vol duivelse gedachten kan met geweld het lichaam en de ziel verschuiven naar de afgronden van sensuele verlangens en hen doen neerstorten in de putten vol pek. Er bestaat evenmin een brede en ruime snelweg van woorden en ontwerpen vol wereldse wijsheid, die oprechte mensen kan misleiden. Het innerlijke van het hart en de ziel is de ware verblijfplaats van Christus. Daar is geen plaats voor een rationele of irrationele gedachte vol fysieke hartstocht, daar is slechts plaats voor de drie kwaliteiten, waarover de Apostel Paulus getuigde: ‘Zo blijven dan: geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde.’2
Indien iemand dus de Waarheid bemint en bereid is beproevingen te doorstaan, dan kan hij nooit door de duivelse bedreigingen, die ik eerder beschreef overmand worden. Hij zal zich inwaarts keren, zijn geestelijke aandacht op zijn hart richten en God naderbij komen. Hij zal niet opzien tegen de beproevingen van deze innerlijke strijd, maar verder bouwen op zijn ijver en doorzetting. Het is onmogelijk dat iemand die de misleidende gedachten en lichamelijke verleidingen bestrijdt, geen beproeving ervaart, maar door voortdurend, dag én nacht, waakzaam te blijven, zowel inwendig als uitwendig, weegt hij alle gedachten en daden zorgvuldig af.
We weten dat het lokaas zich voordoet als een dwingende gedachte, die zich blijft herhalen, ook al wordt deze door de geest gehaat en afgewezen. We weten dat deze gedachte enkel actief kan worden, wanneer de mens daar vrij en bewust voor kiest. Ofschoon de zonde van de mens niet gelijkaardig is aan de zondeval van Adam, toch bestaat er een overeenkomst: de mens kan het verleidelijk aanbod (het lokaas) niet verhinderen, maar hij kan wél de invloed ervan negeren en hiermee elke nefaste inwerking verhinderen.”3
De innerlijke gedachtestrijd is reeds bekend in het Oude Testament. Daarover getuigt David in een psalm: “Gij, dochter van Babel (d.i. Satan), ter verwoesting bestemde, gelukkig hij, die u zal vergelden, hetgeen gij ons hebt aangedaan. Gelukkig hij, die uw kinderen zal grijpen en tegen de rots zal verpletteren.”4 De gedachten, voorstellingen en listen van de duivel zijn de kinderen van Babylon of, naar de woorden van Maximus de Belijder, het nageslacht van Satan. De rots is Christus of het geloof in Hem, de hoeksteen van de tempel van de ziel en “de steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden.”5 Of ook nog: “Dit is de steen, door u, de bouwlieden, versmaad, die nochtans tot hoeksteen is geworden. En de behoudenis is in niemand anders, want er is ook onder de Hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moete behouden worden.”6
We moeten de kinderen van de duivel tegen deze rots verpletteren. Immers, “Wie op deze steen valt, zal verpletterd worden en op wie hij valt, die zal hij vermorzelen.”7 Daarom schrijft Joannes van de Ladder (d.i. Joannes Climacus): “Er is geen wapen in de Hemel of op aarde krachtiger dan de naam van Jezus Christus!” In deze tekst staat ‘Hemel’ symbolisch voor de geest en ‘aarde’ voor het hart. Daar weergalmt het voortdurend gebed tot de Gezegende Christus als een immer werkzaam wapen tegen de duivel: “Heer Jezus Christus, Zoon van God, ontferm U over mij, zondaar!”
Een ander woord uit de Schrift zegt hetzelfde: “Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle namen geschonken, opdat in de naam van Jezus zich elke knie zou buigen van hen, die in de Hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn!”8 Dit gebed heeft ook een letterlijke betekenis. ‘Hen, die in de Hemel zijn’ staat voor de heiligen en de engelen, de Triomferende Kerk. ‘Hen, die op aarde zijn’ zijn de levende mensen, de Strijdende Kerk, en de duivel, die op aarde is geworpen en ons zijn monsterlijke wraak openbaart. ‘Hen, die onder de aarde zijn’ zijn de mensen die uit deze wereld zijn heengegaan en zich niet bevinden in de Zegevierende Kerk, maar in de kerkers van de Hel. Verder kan deze tekst ook worden als volgt geïnterpreteerd: ‘Hemel’ staat voor de geest, ‘aarde’ staat voor het hart, waarin de verlangens wonen en ‘onder de aarde’ staat voor de onvrijwillige en ongemerkte gedachten, die uit ons onderbewuste ontspringen, maar hoe dan ook in ons werkzaam zijn.
Wanneer wij tijdens de strijd of, beter gezegd, op het ogenblik van de strijd het lokaas verbannen uit onze gedachten door de naam van God in een gebed te reciteren, zullen wij iets wonderbaarlijks opmerken: we zullen Christus zien vechten voor Zijn soldaat. Hij vocht eertijds een zichtbare strijd tegen de dood. “Hij is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des Kruises.”9 Door Zijn Dood overwon Hij de dood, Hij opende de poorten van de Hades en, zegevierend over de dood, bevrijdde hij Zijn soldaten uit de Hel. Sedert dat memorabele moment komt Hij als God zegevierend tussenbeide op alle plaatsen en in alle tijden waar mensen Zijn Naam aanroepen. En Zijn Naam is Liefde.
Marcus de Asceet onderwijst ons over dit zo belangrijke ogenblik in de onzichtbare strijd tegen de duivel en zijn hartstochtelijke verleidingen: “Begrijp dit zeer goed, o mens. De Heer (door)ziet het hart van iedereen. Hij verdedigt, zoals Hij beloofd heeft, elke mens, die de eerste impuls van de duivelse verleiding haat. Hij laat niet toe dat een zwerm geestelijke en verderfelijke verleidingen hen belagen en hun geest en geweten beschadigen. Anderzijds zal Hij hen, die de eerste aanval van kwalijke gedachten niet afslaan uit geloof en vertrouwen in God, maar, door hun neiging tot het vleselijke, deze gedachten aandachtig willen observeren en testen, verder laten beproefd worden door aanvallen van duivelse verleiding. Hij zal deze gedachten nooit vernietigen, want Hij merkt dat wij de suggesties van de duivel koesteren en hun eerste manifestaties niet meteen uitroeien.”10
1 2Tim. 2,26
2 1Cor. 13,13
3 Marcus de Asceet, Over het Doopsel
4 Psalm 137,8-9
5 Mat. 21,42
6 Hand. 4,11-12
7 Mat. 21,44
8 Filp. 2,9-10
9 Filp. 2,8
10 Marcus de Asceet, Over het Doopsel