De duivel richt al zijn inspanningen om onze liefde voor en onze kennis van God te breken en ons ondertussen te overtuigen onze hartstochten te volgen en het absurde als onze hoofdbekommernis te beschouwen. Daarom probeert de sluwe en arglistige duivel onze deugden te verlagen. Het is voor hem voldoende ons streven naar het verwerven van deugden neer te buigen en onze inspanningen als ijdelheid te beschouwen. In één enkele beweging veegt de sluwe Satan de deugden in een zak van hartstochten en grijnslachend weerlegt hij elk argument. Daarom moeten wij een volledig onderscheid maken tussen de beide gedachten.

In een commentaar van Maximus de Belijder op het boek Ezra treffen we hiervan een prachtig voorbeeld aan: “Toen de tegenstanders van Juda en Benjamin hoorden dat zij die in ballingschap waren geweet, een tempel voor de Heer, de God van Israël, bouwden, kwamen zij tot Zerubbabel en de familiehoofden en zeiden tot hen: ‘Laat ons met u bouwen, want wij zoeken uw God evengoed als gij. Hem brengen ook wij offers sinds de dagen van Esarhaddon, de koning van Assur, die ons hierheen heeft doen trekken.’ Maar Zerubbabel, Jesua en de overige familiehoofden van Israël zeiden tot hen: ‘Het gaat niet aan, dat gij met ons een huis voor onze God bouwt, want wij alleen willen voor de Heer, de God van Israël, bouwen, zoals Kores, de koning van Perzië, ons geboden heeft.’”1   De historische achtergrond is de terugkeer van de Hebreeën uit de Babylonische ballingschap en hun hunker om de tempel te herbouwen. Hun vijanden naderen en stellen voor hun hulp bij de heropbouw te aanvaarden, omdat ze allemaal tot dezelfde God bidden. De leiders van de Hebreeën evenwel, Zerubbabel en Jesua verwerpen hun voorstel tot hulp. Maximus de Belijder gebruikt een eenvoudig en historisch feit om de diepe en spirituele betekenis van een dergelijke onbegrijpelijke afwijzing te verklaren.

“Zerubbabel en Jesua staan symbool voor de actieve en beschouwende geest, terwijl de tegenstanders van Juda en Benjamin staan voor de hartstochten, die de geest bedreigen. Het zijn de ijdelheid, trots, schijnheiligheid die ons trekken tot de geestvernietigende hartstochten en die ons pas bevrijde geest opnieuw bedreigen met het voorstel om samen de heropbouw van de tempel aan te vatten. De sluwe duivels zullen nooit de ijver van een deugdzaam man kunnen stoppen. Ze zullen proberen de barstjes in zijn deugden op te vullen en hem aan te sporen nog harder te werken. De duivels worden ijveraars. Wanneer ze iemand in nood aantreffen, misleiden ze zijn hart en leiden het af naar een ander doel, dan het denkt na te streven. ‘Wij zoeken uw God evenzeer als gij.’ De duivel haat geen zuiverheid, hij duldt dat mensen hulpvaardig zijn, vreemdelingen gastvrij onthalen, psalmen zingen, de meest verheven leringen verkondigen en het luisteren naar allen die het leven in God verhalend uitleggen, tenzij deze dingen waarlijk gebeuren om God echt te dienen. Daarom is het ook een onweerlegbaar feit dat demonen snel worden opgemerkt door asceten, die zichzelf beschermen tegen de desastreuze daden van dergelijke boosaardige geesten.

Deze hulpvaardige demonen zullen de mensen schijnbaar vergezellen op het pad der deugden en doen alsof ze de tempel van God helpen herbouwen. Welke ervaren geest kan hen ontmaskeren? De geest kan enkel dit onderscheid maken door het Levende Woord van God. Het Woord bezit immers de kracht om alles te doorgronden: ‘Het Woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zo diep, dat het vaneenscheidt ziel en geest.’2  Op die wijze kan de geest onderscheiden welke gedachten en daden uit de menselijke natuur voortkomen en welke bovennatuurlijk of Goddelijk van aard zijn, m.a.w. door Gods Genade aan de mens geschonken… “Geen schepsel is voor Hem verorgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor Wie wij rekenschap hebben af te leggen.”3  Alle schepselen, de huidige én de toekomstige, zijn voor Hem zijn verborgen. Vermits de daden uit het verleden reeds door ons gekend zijn en misschien ook aan anderen geopenbaard, zijn ze ook door God gekend: alles was Hem bekend, reeds voor de wereld geschapen werd en alles blijft Hem bekend tot aan het einde der tijden…

Wie Zijn Woord in zijn hart koestert, kan zichzelf beschermen tegen elke valstrik en misleiding van de duivel, omdat hij niets met hem gemeen heeft. Hij zal ook Gods tempel (in zichzelf) herbouwen, zoals Zerubbabel deed. God spreekt immers klaar en duidelijk tot de geesten van ijdelheid, trots, vleselijke pleziertjes en schijnheiligheid: ‘Jullie zullen Mijn Tempel niet herbouwen. Dat doen alleen Mijn dienaren.’ Wie het Woord van God koestert in zijn hart, weet dat de tussenkomst en medewerking van de duivel de oorzaak is van de val van de tempel, die de Genade en de schoonheid van het aan God gewijde werk schade toebracht. Niemand kan God dienen met hulp van de duivel. Immers, God is niet wat de duivel nastreeft.

Het is niet de trots, waardoor de uit de slavernij en ballingschap bevrijde Hebreeën weigerden hulp te aanvaarden bij de heropbouw van de tempel. Ze kenden reeds de hinderlagen en valstrikken, die verborgen lagen onder de schijnbare vriendschap van de demonen, die hen door de zonde, gecamoufleerd door goede daden, ter dood wilden brengen. Het zijn deze demonen die pogen de beproevingen van hen, die aan de linkerzijde staan, ongemerkt door te geven aan hen, die aan Gods rechterzijde staan.”4

De hinderlagen en valstrikken eindigen niet hier, want ze liggen over het gehele slagveld verspreid. Velen zijn er, die zich laten verschalken.

1  Ezra 4,1-3
2  Heb. 4,12
Heb. 4,13
4  Maximus de Belijder, Tegen Thalassius

Gastenboek

Laat een bericht achter in ons gastenboek!

gastenboek

Ga naar boven