Mattheus 18:

19.      Wederom, voorwaar, Ik zeg u dat, als twee van u op de aarde iets eenparig zullen begeren, het hun ten deel zal vallen van Mijn Vader, Die in de Hemelen is.

20.      Want waar twee of meer vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in hun midden.

Deze woorden hebben beslist een literaire kwaliteit. Wat betreft de interpretatie ervan, is dit alvast een mogelijkheid: het lichaam, en meer specifiek het hart, is ‘de aarde’. De ‘twee of drie’ zijn de krachten van de ziel, nl. de geest en de wil. Als deze krachten op de aarde het eens zijn om zich in één gedachte te verenigen, dan is God daar ook aanwezig. DE vereniging van de krachten van de ziel in het hart is liefde, want het is slechts liefde die twee, soms tegengestelde, krachten kan verenigen. Wanneer liefde iets vraagt aan God, antwoordt de Vader door haar de Zoon, Zijn Hemelse Liefde, te schenken. Zo ontvangt de mens God en Zijn Liefde in zijn hart.

Het wonder van deze vereniging van geest en wil, die door de zonde gescheiden zijn, kan enkel worden verwezenlijkt in de Naam van God. Het voortdurend of onophoudelijk gebed (“Heer Jezus Christus, Zoon van God, ontferm U over mij, zondaar!”) voltrekt dit mirakel in Christus, naar het advies van Paulus: “Bidt zonder ophouden.”1

Wij zijn absoluut afhankelijk van Christus’ interventie, want redding –het enige wat een mens werkelijk nodig heeft- is het gezamenlijk en evenwichtig resultaat van de geest, de wil en de liefde. Hierbij zullen deze krachten van de ziel niet alleen groeien, ze zullen zich vermenigvuldigen.

Onder de heilzame invloed van Christus’ heilige naam, zullen de krachten van de ziel (geest, wil en liefde) hun oriëntatie wijzigen. Hun aandacht en liefde voor de wereld, die door de duivel werden aangepraat, vinden opnieuw hun oorspronkelijke richting, die uitmondt in God. Christus bevrijdt ons van het tegen-natuurlijke gezwoeg in slavernij en leidt ons naar een natuurlijke arbeid onder Gods zegen.

Maximus de Belijder verwijst naar een tekst uit 2Kronieken: “Na deze gebeurtenissen waarin Jechizkia’s trouw bleekt, rukte Sanherib, de koning van Assur, op. Hij trok Juda binnen, belegerde de versterkte steden en dacht ze te heroveren. Toen Jechizkia zag dat Sanherib gekomen was let het plan tegen Jeruzalem te strijden, overlegde hij met zijn oversten en zijn helden om de waterbronnen buiten de stad dicht te stoppen en zij zegden hem hun hulp toe. Er kwam veel volk samen, dat al de bronnen en de beek die midden door het land stroomde, dichtstopte.”2   Maximus de Belijder verwijst naar deze tekst, waarin Koning Jechizkia  (op andere plaatsen, o.a. in 2 Koningen wordt deze koning ‘Hizkia’ genoemd) de waterbronnen, die hijzelf had laten graven (2Kon.20,20), uit strategisch belang liet dichtgooien, teneinde de aanval van de Assyriërs te stoppen. Hij voorziet deze tekst van commentaar.

“De geoefende en ervaren geest heeft drie oude raadgevers: de rede, het verlangen en de impulsiviteit. Met de hulp van deze drie door de duivel onaangetaste vermogens kan de geest de goddelijke gedachten (be)grijpen. De waterbronnen buiten de stadspoorten, d.i. buiten de ziel, vormen de rivier, die door de stad stroomt. Deze rivier staat voor de gedachten uit de zintuiglijke wereld, die de ziel bereiken en daar een besef van zintuiglijkheid achterlaten. Indien de ziel de beelden en de de fantasieën, die door dit besef worden opgeroepen, niet ontkent of negeert, dan zal de duivelse kracht deze gebruiken om de belegering aan te gaan. Daarom geeft de profeet ook de raad Koning Assur er geen water en wijn te laten vinden, wardoor hij de stad zou belegeren. Het lijkt op een vooruitziende geest, die op het ogenblik dat de hartstochten binnenstromen aanbeveelt alle fysieke strategieën te stoppen en zich uitsluitend toe te leggen op het gebed en de geseling van het lichaam, zodat de duivel ons niet verder kan beïnvloeden met allerlei zintuiglijke ideeën. Het gebed en de geseling van het lichaam worden in het verhaal van Koning Jechizkia symbolisch weergeven door de opgang van de koning naar de tempel van God en door het lopen in gescheurde lompen. De duivel laat in ons sporen na, die zonder enige twijfel leiden naar de hartstochten voor de zichtbare, zintuiglijke wereld en de rede zal zijn tocht onderbreken. Het kwade zal slagen in zijn opzet, nl. de stad (de ziel) te vernietigen en ons mee te sleuren naar Babylon, de verwarring van de hartstochten.”3  Wie daarom tijdens het binnenstromen der hartstochten, zijn zintuigen dichtgooit en zijn geest niet langer richt op externe aandachtspunten, zal de stromen, zoals Jechizkia, een halt toeroepen. Koning Jechizkia werd geholpen door de krachten van de ziel, de menigte mensen en de geestelijke gedachten van iedereen. Met Gods hulp versloeg en verwarde de koning zijn tegenstander en zijn tirannieke helpers. “In die nacht ging de Engel des Heren uit en sloeg in het leger van Assur honderdvijfentachtigduizend man.”“Toen zond de Heer een engel, die alle krijgshelden, vorsten en oversten in de legerplaats van de koning van Assur verdelgde, zodat hij met beschaamd gelaat naar zijn land terugkeerde. (…) Aldus verloste de Heer Jechizkia en de inwoners van Jeruzalem uit de macht van Sanherib, de koning van Assur, en uit de macht van alle anderen en Hij gaf hun rust aan alle zijden.”5

Zo moet ook de ziel zich wapenen tegen de duivelse belegering van de hartstochten en alle belegerende zonden uitroeien.

“Indien onze geest zich door kennis wil ontdoen van het onzichtbare web, waarin de duivel ons wil vangen, dan moet de geest zich uitsluiten toeleggen op de aanval van deze kwaadaardige machten. De geest dient te bidden voor het lichaam, opdat het getemd en tam gemaakt wordt door moeiten, opdat alle aardse gedachten zouden opdrogen en opdat de deugden, zoals de stadsmuren, zouden gevrijwaard worden van vernietiging.”6

De genadegaven die wij tijdens het Doopsel ontvingen, nodigen ons uit om Gods geboden na te leven, die ons door ons geweten (inwendig) en door de Kerk (uitwendig) worden opgelegd. Of zoals de profeet zegt: “Gij vermaandet hen om tot Uw Wet te doen wederkeren, maar zij handelden misdadig, hoorden niet naar Uw geboden en zondigden tegen Uw verordeningen. De mens die ze opvolgt, zal daardoor leven.”7 De geboden beschermt hen die een heilig leven leiden en schenkt leven aan iedereen, die ze vervult. Het specifieke doel van deze geboden is het ontdekken van iemands talent en het doen ontvlammen van de krachten, die in ons werden gezaaid door Christus en de Heilige Geest tijdens het Doopsel, onze wedergeboorte. God wordt gevonden in Zijn geboden en komt tot ons in Zijn geboden, terwijl Hij ons tot Zich trekt. Anderzijds bedreigt de duivel ons met de zonde, waardoor we langzamerhand Gods beeld en gelijkenis verliezen en op de duivel gaan lijken. Daarom zullen allen, die de geboden niet naleven, maar de grenzen van de dood aftasten, niet worden gered. “Ze lijken op hen, die de schat in de akker niet vinden en bovendien hun eigen talent in de aarde begraven.”8

Allen die zich mee laten drijven op de golven en zich laten misleiden door de zonde, zullen nooit enige strijd ervaren en nooit loskomen “uit de strik des duivels, die hen gevangen hield.”9 Zij menen oprecht goed te leven, “zij brengen hun dagen door in voorspoed en in vrede dalen zij in het dodenrijk neer.”10  Zodra de mens zich bewust wordt van de genadegaven van het Doopsel, ontwaakt in de ware werkelijkheid en begrijpt wat de mens kan/moet worden, zullen de krachten van de Hades een hinderlaag leggen. Zij zullen ons echter niet uit alle kracht bespringen en aanvallen, God zal dit niet toestaan. Zij zullen zich echter van alle andere middelen bedienen zoals list, leugen, vrees, angst, bedreiging, verleiding en zelfs jaloersheid. Of zoals Joannes over de duivel in zijn Evangelie schrijft: “Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij naar zijn aard, want hij is een leugenaar en de vader van de leugen.”11  Zo zal de duivel reeds misleide mensen, die alles doen wat de duivel hen aanzet te doen, als instrument gebruiken om anderen te overtuigen. Daarom ook zegt een wijze man in de Wijsheid van Jezus Sirach: “Mijn zoon, als gij u voorbereidt om de Heer te dienen, bereid u dan voor op beproeving en verleiding.”

De Heilige Apostelen, die “niet uit de wereld zijn”12, hebben zich door de liefde van de Heiland uit de wereld terugtrokken, ook al zijn ze nog zichtbaar in de wereld. De Heer heeft hen echter gewaarschuwd door deze woorden, die aan Peter waren gericht: “Simon, Simon, zie, de satan heeft verlangd ulieden te ziften als de tarwe, maar Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet zou bezwijken.”13  Hieruit kunnen we besluiten dat God de onzichtbare strijd tussen de ziel en de duivel laat gebeuren tijdens ons leven. Hij schrijft de geboden voor, die wij moeten navolgen, waardoor wij ons op het einde van het gevecht van de overwinning kunnen verzekeren. Deze zege ligt met Goddelijke Hulp in onze besluitvorming om geen tijd te verliezen en onze redding en nederigheid niet te laten verloren gaan. Of zoals een Kerkvader het uitdrukte: “Neem elkebeproeving weg en niemand hoeft nog gered te worden.” De strijd met de verleidingen is het vuur dat openbaart wat we zijn: hout, steen, koper, stro, vlas of “stof en as”14 , het goud van de nederigheid, het kleed van God.

Op een bepaalde manier lijkt de geestelijke strijd op de oorlogen uit de wereldse geschiedenis. Beide maken ons los van deze wereld. De beproevingen, zorgen en mistoestanden, eigen aan de onzichtbare strijd doen ons deze wereld totaal verwerpen en brengen ons in een hartstochtloze toestand, waarin we als dood voor de wereld zijn, een staat van volmaakte nederigheid en de eerste voorwaarde voor het onophoudelijk gebed.

Maximus de Belijder zegt: “Wanneer (de aandacht voor) het lichaam sterft, wordt het gescheiden van alle wereldse dingen. Op een gelijkaardige wijze wordt, wanneer (de aandacht voor) de geest sterft tijdens het onophoudelijk gebed, wordt het gescheiden van de gedachten over en de beelden van deze wereld. Indien de mens deze beide doden niet sterft, dan kan hij niet bij God zijn en in/met Hem leven. De hoogste vorm van gebed wordt bereikt als de geest uitstijgt boven het vlees en de wereld en de geest in gebed geheel vrij is van elke materie en vorm. Hij die deze staat bereikt, heeft waarlijk het voortdurend gebed eigen gemaakt.”15

  Het is van belang deze innerlijke strijd in alle aspecten in beeld te brengen. Vanuit het standpunt van de mens, die zich op de strijd voorbereidt naar de raadgevingen van de Heilige Vaders en dus ook naar de Wet maar ook vanuit het standpunt van de duivel, door wie de mens wordt misleid en die, vertrouwend op zijn eigen geest, niet langer het advies van anderen aanvaardt en hierdoor zijn geest laat afdwalen van de juiste weg en tot krankzinnigheid leidt.

1 2Tes. 5,17
2 2Kron. 32,1-4
3 Maximus de Belijder, Tegen Thalassius
4 2Kon. 19,35
5 2Kron. 32,21-22
6
Maximus de Belijder, Tegen Thalassius
7 Neh. 9,29
8 Marcus de Asceet, Over het Doopsel
9 2Tim. 2,26
10 Job 31,13
11 Jo. 8,44
12 Jo. 17,14
13 Luc. 22,30-32
14 Gen. 18,27
15 Maximus de Belijder, Eeuwen van Liefde

Gastenboek

Laat een bericht achter in ons gastenboek!

gastenboek

Ga naar boven