De maat van geestelijke vooruitgang is de graad van geluk, maagdelijkheid of zuiverheid van het menselijk hart. Het is één ding te beloven een leven in maagdelijkheid door te brengen, het is een andere zaak de onschuld te bereiken en bevrijd te zijn van alle aardse hartstochten. Zij die hun hunker naar aardse zaken hebben bedwongen, zijn niet langer aardse wezen, maar zijn verheven tot de maagdelijke staat van zuiverheid.

De ziel die de staat van reinheid heeft bereikt, ontvangt de Lelie, die Christus’ Geboorte aankondigt. Het is op dit ogenblik dat de genadegaven, ontvangen bij de Heilige Zalving, worden ontsloten en zich ontplooien. Hierbij moet de ziel tegen haar wil beproevingen doorstaan, die door God worden toegestaan, en die het begrip van de ziel verrijken en voltooien. Dit is de periode waarop de Heilige Geest werkzaam wordt en blijft. Vergeten wij niet dat de mens vrijwillig besluit alle tegennatuurlijke werken, door de hartstochten geactiveerd, te stoppen en zich enkel nog te richten op de taken, eigen aan zijn oorspronkelijke natuur. Zodra deze bekering en ommekeer zijn bereikt en de innerlijke harmonie van de drie zielenkrachten (geest, liefde, wil) is hersteld, is de groei en de ontwikkeling van de Heilige Geest in ons aan de orde, waardoor onze gaven en talenten, ons door God geschonken, zich kunnen ontwikkelen.

Een baby werd in het vlees geboren. “Het Kind groeide op en werd krachtig en het werd vervuld met Wijsheid en de Genade Gods was op Hem.”1  Of zoals Petrus in zijn brief schrijft: Hij is “de Morgenster”2, die opgaat in de harten van de gelovigen. Hij is de God-Licht, ons Licht, Dat de duisternis van de hartstochten bedekt. “Dan zal uw licht doorbreken als de dageraad en uw wonde zal spoedig sluiten.”3  “En de Heer zal u voortdurend leiden, u in dorre streken verzadigen en uw gebeente kracht maken. (…) En de uwen zullen de overoude puinhopen herbouwen , de grondvesten van de vorige geslachten zult gij herstellen.”Jezus Christus is de Heer voor alle geslachten. Hij is het Licht der wereld en uw licht zal schitterender stralen. Het Jezuskind werd een volmaakte Mens in het leger der volmaakten. Hij boog het hoofd onder het stof van een geschapen hand en toonde zo Zijn Nederigheid tijdens Zijn Doop.

Christus, Gods Zoon, “het Waarachtige Licht, Dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld”5  om de ziel haar oorspronkelijke identiteit in Gods Heiligheid te laten vinden. In het licht van de Eeuwige Waarheid ziet de ziel de menigte overtredingen, de slagen van de bandieten, de wonden van de zonde en het uitstel van genezing. Wanneer het Goddelijk Licht van ware zelfkennis mettertijd toeneemt, merkt de ziel hoeveel schade er werd veroorzaakt tijdens de periode vol onwetendheid. Daarom ziet de asceet zich door het werk van de Heilige Geest als de grootste der zondaars, want Iemand, de Alheilige in hem, openbaart hem zijn overtredingen. Marcus de Asceet getuigt: “In de mate dat gij vooruitgang boekt op het vlak der deugden, wordt gij ook als schuldenaar terechtgewezen voor wat gij naliet te doen met de gaven en talenten, die God u in uw menselijke natuur schonk. Uw vooruitgang vandaag bewijst dat uw falen van gisteren niet te wijten is aan de menselijke natuur, maar aan uw wil.”

Heiligen zijn daarom overtuigd van hun zondigheid. Omdat zij zichzelf waardig achten om in de Hel te dienen, ontvangen zij van God de Hemel en hun redding als geschenk. Zij die door de duivel worden misleid, zien hun zonden niet, maar enkel hun deugden. Omdat heiligen overtuigd zijn van hun zonden door de heiligende, innerlijke kracht van Christus, wordt hen redding geschonken. De door de duivel misleide mensen zijn echter zondaars die in hun onwetendheid gevangen zitten: ze zijn overtuigd van hun redding. Terwijl de donkerte in hen woekert, beschouwen zij zich boven de Kerk en de heiligen verheven. Zij zijn de onverschilligen, die een hoge eigendunk hebben. Zij zijn Gods gave, die zij zich reeds toeëigenen en maken hun geest op die wijze vleugellam.

De volmaakte mens voelt niet alleen de doornen van zijn zonden, voelt zich medeverantwoordelijk voor alle zonden van de mensheid. Gods heiligheid wordt in hun volmaaktheid als in een spiegel weerkaatst, waardoor de mensheid in de heiligen de eigen zondigheid en pijn ontdekt. God laat de oorlog met de duivel slechts toe aan hen, die door het zwaard van de Heilige Geest de duivel in woede kan doen ontbranden. Hun blik is niet op de duivel, maar op God gevestigd. Wanneer hun gehele wezen door de Heilige Genade is doordrongen, worden ze een Goddelijk vuur, ontstoken door de vlam van Gods Liefde. Ze worden een vlammend zwaard, dat het hart van de duivel in lichterlaaie zet.

Het onverwachte gevoel van menselijke hulpeloosheid, waarin het geschenk van Christus op volmaakte wijze openbaar wordt, laat ons de overgang van dit aardse leven naar het leven na de dood begrijpen, die in de levensbeschrijving van een heilige vader beschreven wordt:

“Toen de tijd aanbrak waarop het aardse leven van Vader Antonius ten einde liep, zaten alle vaders rond hem. Het gelaat van Vader Antonius straalde als de zon, toen hij zei: ‘Kijk, Vader Antonius is aangekomen.’ Even later sprak hij: ‘Kijk, het leger der profeten is aangekomen.’ En zijn gezicht schitterde intenser. Dan vervolgde hij: ‘Kijk, het leger der Apostelen is aangekomen.’ En zijn gelaat straalde nog heviger. Het leek alsof hij met iemand in gesprek was. Zijn medebroeders vroegen hem: ‘Vader, tegen wie praat u?’ Hierop antwoordde Vader Antonius: Zie, de Engelen zijn gekomen om mij mee te nemen, maar ik bid hen nog wat geduld te hebben, zodat ik nog wat tijd heb om berouw te tonen.’ Hierop verzekerden de monniken hem: ‘Maar, Vader Antonius, u hebt geen berouw nodig!” Maar Vader Antonius antwoordde hen: ‘Ik weet waarlijk niet dat ik ooit begonnen ben berouw te tonen.’ En de monniken begrepen dat de stervende man volmaaktheid had bereikt. En opnieuw straalde zijn gelaat als de zon en de vaders werden bang. En Vader Antonius sprak: ‘Zie, de Heer is gekomen en Hij vraagt Hem de kruik der troosteloosheid aan te reiken.’ Onmiddellijk na deze woorden stierf Vader Antonius. Een heerlijk licht en een overweldigende zoet geur vulden de sterfkamer.”6

Luc. 2,40
2Pet. 1,19
Jes. 58,8
Jes. 58,11-12at. 16,26
Marcus de Asceet, Over het Doopsel
Patericon

Gastenboek

Laat een bericht achter in ons gastenboek!

gastenboek

Ga naar boven