Er bestaat, allicht tot verwondering bij velen, een document dat, mits wat goede wil, een beter inzicht biedt op de erfelijkheid dan de hedendaagse chromosoomtheorie, want het verwijst naar de allerbelangrijkste factor van de erfelijkheidsleer, nl. God. “Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij.”1
In dit document ontdekken we de moderne erfelijkheidsleer, zoals die door Jezus Christus Zelf geopenbaard werd aan het volk van Mozes op de Berg Sinaï, 3500 jaar geleden. Jezus Christus was immers reeds vóór Zijn Menswording op geestelijk vlak zeer actief. Het is daarom ook geen verrassing vast te stellen dat Christus Zelf Mozes inwijdde in het geheim van de erfelijkheid, want wie kent de mens beter dan de Ene, Die hem heeft geschapen en hem de levenswetten heeft geschonken?
Deze bewering blijft gelden, ook als God slechts de eerste cel had geschapen, waarin alle mogelijkheden van evolutie aanwezig waren, die hadden geleid tot de hedendaagse en toekomstige vormen. Dit gaat ons menselijk begrip te boven. Indien de schepping op die wijze had plaats gevonden, dan was God nog groter geweest.
Wij benadrukken hierbij het feit Dat Jezus de Schepper is van de mens als een specifieke soort of klasse én als een persoon, tot het einde der tijden. Christus werkt in Zijn schepping samen met de aardse ouders van de mens en respecteert hun vrijheid en vrije wil. Tegelijkertijd waarschuwt Hij hen dat zij door het overtreden van Zijn Wet het leven van hun kinderen beschadigen.
Deuteronomium 5:
9. Want Ik, de Heer en uw God, ben een naijverig God, Die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen en aan het derde en vierde geslacht van hen die Mij haten,
10. En Die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en Mijn Geboden onderhouden.
We hebben eerder, bij de chromosoomtheorie en de erfelijkheidsleer, reeds gezien hoe de recessieve geneses in het nageslacht actief worden, volgens de wetten van de waarschijnlijkheidsleer. Hier merken we dat, volgens de Schrift, deze gebreken opduiken als gevolg van de zonden van de ouders. De wetenschap kan niet verklaren waardoor er gebrekkige geneses bij onze voorouders voorkwamen. Hoe kwamen deze degeneratieve korreltjes in de chromosomen terecht, onafhankelijk en voorafgaand aan het erfelijkheidsproces en met rampzalige gevolgen voor een mogelijk nageslacht? Was het toevallig of was het een (ongekende) natuurwet? Het antwoord is bondig: de recessieve geneses kunnen niet op een onafhankelijke wijze bij de voorouders opduiken als gevolg van de waarschijnlijkheids- of erfelijkheidsleer. Ze kunnen enkel verklaard worden als een gevolg van de Wet, die hun overtredingen straft.
Elke menselijke daad of handeling worden opgeschreven in een ongekend boek, maar ook in het zaad, dat niet alleen het verleden van de voorouders in zich draagt, maar ook de last van de zonden van vandaag. De levenswetten zijn de Geboden van de Schepper: wie tegen deze geboden ingaat, kan niet ontsnappen aan Gods veroordeling en straf. We mogen derhalve niet beweren dat God niets te maken heeft met biologie en dat Jezus’ aanwezigheid op de bruiloft te Cana slechts een onbenullig detail is. Jezus’ aanwezigheid op dit huwelijksfeest betekent dat Hij persoonlijk betrokken is bij de verwekking en de (bege)leiding van elke mens, die op deze aarde geboren wordt…
Voordat wij als mens op deze wereld bestaan, bestaan we reeds als gedachte, als bedoeling van God. Misschien brengt God wel in de stroom des tijds alle configuraties tot leven, die in onze genetische structuur op verwerkelijking liggen te wachten?
Wij zijn op een bepaalde wijze reeds ouder dan ons aardse lichaam. Dat is de les, die God ons leert, wanneer Hij Jeremia terechtwijst, die zijn aardse roeping zocht te ontlopen: “Eer ik u vormde in de moederschoot, heb Ik u gekend en, eer gij voortkwaamt uit de baarmoeder, heb Ik u geheiligd. Tot een profeet voor de volkeren heb Ik u aangesteld.”2
De mens is, anders gezegd, een levend wezen met een geestelijke oorsprong, dat een bepaalde tijd gevangen zit in een kerker van vlees en beenderen en tijdens die periode zijn levensdoel moet nastreven en bereiken, in het gezelschap van de andere Kinderen Gods, onze broeders en zusters.
1 Hand. 17,28
2 Jer. 1,5