Paulus onderscheidt in zijn brieven twee soorten soldaten, de op de materie gerichte en de op de geest gerichte. “Want zij, die naar het vlees zijn, hebben de gezindheid van het vlees, en zij, die naar de Geest zijn, hebben de gezindheid van de Geest. Want de gezindheid van het vlees is de dood, maar de gezindheid van de Geest is leven en vrede. Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God, want het onderwerpt zich niet aan de Wet Gods. Trouwens, het kan ook niet: zij, die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen.”1 En verder: “Want wie Christus Jezus toebehoren, hebben het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd.”2 Of nog: “Derhalve, broeders, zijn wij schuldenaars, maar niet van het vlees, om naar het vlees te leven. Want indien gij naar het vlees leeft, zult gij sterven, maar indien gij door de Geest de werkingen des lichaams doodt, zult gij leven. Want allen, die door Gods Geest geleid worden, zijn zonen Gods.”3 En ook: “Want dit wil God: uw heiliging, dat gij u onthoudt van hoererij, dat ieder uwer in heiliging en eerbaarheid zijn vat wete te verwerven, niet in hartstochtelijke begeerlijkheid, zoals ook de heidenen, die van God niet weten, en dat men zijn broeder niet slecht behandele of bedriege in deze zaak, want de Heer is een wreker van dit alles, zoals wij u ook vroeger gezegd en nadrukkelijk betuigd hebben. Want God heeft ons niet geroepen tot onreinheid, maar in heiliging.”4
Ten tijde van Apostel Paulus, een gevierde bedienaar van Gods Mysteriën, waaide een wind van woede over de Christenen, die gehaat en vervolgd werden. Velen onder hen kenden in hun huwelijk een periode van onthouding, konden op elk ogenblik de Heilige Communie ontvangen en zich tot het martelaarschap wenden. Paulus, die kinderen als de vruchten van het huwelijk keurde deze onthouding af, tenzij tijdens een periode van vasten en gebed. “Onthoudt dat elkander niet, tenzij met onderling goedvinden (en) voor een bepaalde tijd, om u te wijden aan het gebed maar om daarna weder samen te komen, opdat niet de satan u verzoeke wegens (uw) gemis aan zelfbeheersing.”5 Vasten was voorbehouden op maandag, woensdag en vrijdag, zoals ook in deze tijd. De Communie en het gebed gebeurden op zaterdag en zondag. Omdat het Christelijk Geloof doorheen de jaren verzwakte, stelde de Kerkvaders vier vastenperiodes in, met een onthouding op elk gebied. Ze hadden immers vastgesteld dat een mens die in zijn leven geen matigheid kent en zich geen onthouding oplegt, zijn ware aard verliest. Zonder vasten kan hij zichzelf niet beheersen en kan hij onmogelijk het geestelijke leven ten volle begrijpen en beleven. Joël voorzegde in een ver verleden: “Blaast de bazuin op Sion, heiligt een vasten, roept een plechtige samenkomst bijeen. Vergadert het volk, heiligt de gemeente, roept de ouden bijeen, vergadert de kinderen en de zuigelingen. De bruidegom trede uit zijn kamer en de bruid uit haar bruidsvertrek.”6
Omdat Paulus die tijd van wraak en vergelding als een het geschikt ogenblik beschouwde, gaf hij de Christenen deze raad: “Ik acht dus om de bestaande nood dit goed, dat het voor een mens goed is, zo te zijn. Zijt gij aan een vrouw verbonden? Zoek geen scheiding. Hebt gij geen vrouw meer? Zoek er geen. Maar ook wanneer gij trouwt, dan doet gij daarmee geen kwaad, en wanneer een jongedochter trouwt, dan doet zij daarmede ook geen kwaad. Maar wèl staat zo’n mensen verdrukking van het vlees te wachten, die ik u gaarne besparen zou. Dit bedoel ik, broeders: de tijd is kort. Tenslotte, laten zij, die een vrouw hebben, zijn als zonder vrouw. Die wenen, als weenden zij niet. Die blijde zijn, als waren zij niet blijde. Die kopen, als zouden zij er niets van behouden. Die van de wereld gebruik maken, als zouden zij haar niet ten einde toe gebruiken. Want het uiterlijk van de wereld is bezig te verdwijnen.”7 Een zelfde advies zullen wij op de Dag des Oordeels aanhoren.
We merken op dat de priesters van vandaag, die dezelfde plicht hebben als Apostel Paulus, overspel en ontucht niet langer als een zonde beschouwen, die de mens op velerlei vlak vernietigt: op lichamelijk gebied wordt haast alles altijd toegestaan. Ze hebben niet langer de moed overspel en ontucht uit het geheiligde Mysterie van het Huwelijk te bannen. Een lager geboortecijfer en een onderwaardering van het nakomelingschap zullen hiervan een gevolg zijn. Of zoals Profeet Ezechiël het voorspelde: “Ramp op ramp zal komen, gerucht op gerucht zich verbreiden. Zij zullen een gezicht begeren van een profeet, aan de priester zal een aanwijzing ontbreken en raad aan de oudsten.”8 Hierdoor dwaalt het radeloze volk rond in onbegrip, dat zich als een dreigende nacht over hun hoofden uitspreidt. Het is deze slaap vol gevaar, waarover Mattheüs in zijn Evangelie schrijft: “Het Koninkrijk der Hemelen komt overeen met iemand, die goed zaad gezaaid had in zijn akker. Doch terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide er onkruid overheen, midden tussen het koren, en ging weg.”9
Zo komen wij tot het weloverwogen besluit dat het onkruid van de vijand de schapen van de herders zullen vergiftigen… Wat zich op kleine schaal bij een mens afspeelt, zal onvermijdelijk op grote schaal bij de mensheid gebeuren. Wat op microbiologisch vlak gebeurt, gebeurt ook op macrobiologisch vlak: een verandering in één mens kan na verloop van tijd een ongeziene ommekeer in één natie veroorzaken. Ook in positieve zin! Het onopvallend en haast onbetekenend feit dat een man met macht wordt bekleed en dat deze macht zijn geest beïnvloedt, kan een verbanning en exodus van miljoenen mensen tot gevolg hebben, in gehoorzaamheid aan God.
Dat Jezus met Zijn Leerlingen het huwelijksfeest “als begin van Zijn tekenen te Kana in Galilea”10 bijwoonde, bewijst dat Gods Goedheid een einde wil stellen aan de troosteloze verlatenheid van de menselijke natuur. Daarom wordt het huwelijk uitgetild boven ontucht en overspel en verheven tot één van de zeven Gewijde Mysteriën, waardoor het bewuste volk op veilige afstand blijft van de slangenkuil vol zonden en overtredingen.
Maximus de Belijder getuigt: “Niemand kan de zwakheid van zijn lichaam oproepen als verantwoording voor het zondigen. De vereniging met God het Woord heeft onze menselijke natuur versterkt en krachtig gemaakt, de vloek en vervloeking weggenomen. Wanneer wij opzettelijk de zonde nalopen, rest ons daarom geen verontschuldiging meer. Jezus Christus, het Mens geworden Woord van God, heeft in Zijn Genade de wet van de zonde uit het lichaam gewist van allen die in Hem geloven.”11 In de gouden eeuw van het Christendom, was het leven in Christus onder de Christenen intenser, dieper en meer verspreid. Het was daarom ook makkelijker de hartstochten en begeerten te bekampen. In onze dagen is het Woord Gods de mens “tot een smaad”12 geworden, zelfs voor Christenen. Spreken over het bestrijden van de hartstochten lijkt op olie gieten of houtblokken gooien op een vuur. Toch moeten wij, tegen de gang van de gedurfde en vermetele wereld in, de mensen blijven aanmoedigen een beter en reiner leven te leiden. Enkel een dergelijk leven leidt tot een waarachtiger geloof, en dus tot heil en redding. Dit heeft tot gevolg dat de mensen hun eigen ellende en hun angst voor de gevolgen zullen aanpakken. Dit werk gebeurt in alle stilte, onopvallend. Leven in Christus houdt niet van veel en ijdel gepraat. Daarom hebben wij ook zelden een kans mensen te ontmoeten, die echt hun leven in Christus beleven. Iedereen, die deze weg wil bewandelen, moét wedergeboren worden, er is geen alternatief. Helaas, het Christelijk Geloof wankelt. Misschien stort het straks in elkaar.
Deze “erkentenis van de Waarheid”12 die ooit als een zon over de landen straalde, is thans een uitdovende ster voor de mensheid, die zit “in de schaduw des doods.”13 Deze erkentenis, deze kennis moet opnieuw oplaaien onder de mensen. Koste wat het kost.
1 Rom. 8,5-8
2 Gal. 5,24
3 Rom. 8,12-14
4 1Tes. 4,3-7
5 1Cor. 7,5
6 Joël 2,15-16
7 1Cor. 7,26-31
8 Eze. 7,26
9 Mat. 13,25
10 Jo. 2,11
11 Maximus de Belijder, Tegen Thalassius
12 1Tim. 2,4
13 Mat. 4,16