De vraag dient gesteld te worden waarom God belet dat er onder het volk nog rechtvaardigen geboren worden, terwijl de mensen dat niet eens merken en ook niet de noodzaak ervan onderkennen. Rechtvaardige mensen zijn immers Gods instrumenten om de naties te onderrichten en het zijn middelaars voor de mensheid om Gods Genade af te smeken. Zonder rechtvaardigen aan hun zijde, zijn mensen gedoemd Gods Wraak te ondergaan als een rechtvaardige straf voor hun zonden. Zo is elk gezin, ouders en kinderen, beladen met de zondelast voor God een kwelling. Verantwoordelijk voor hun situatie, lijken ze in dit opzicht op een vijgenboom zonder vrucht: “Iemand bezat een vijgenboom, die in zijn wijngaard was geplant en hij kwam om vrucht daaraan te zoeken, maar vond er geen.”1 Of zoals Ezechiël het uitdrukt: “Ik heb onder hen gezocht naar iemand, die een muur zou kunnen optrekken en voor Mijn Aangezicht op de bres zou kunnen staan ten behoeve van het land, zodat Ik het niet zou verwoesten, maar Ik heb niemand gevonden.”2
Abraham was de eerste rechtvaardige, die voor Gods Aangezicht stond en pleitte voor zijn medemens in Sodom en Gomorra: “Zult Gij dan de rechtvaardige met de onrechtvaardige verdelgen?”3 Later was ook Mozes zo’n voorbeeld. Nadat het volk tijdens zijn afwezigheid een gouden kalf had gemaakt en het vervolgens ook had aanbeden, bad hij God om vergeving: “Maar nu, vergeef toch hun zonde en zo niet, delg mij dan uit het boek dat Gij geschreven hebt!”4 En God verhoorde Mozes’ gebed.
Een andere gerechte was Mozes’ opvolger, Jozua van Nave. Toen hij bij het binnentreden van het Beloofde Land in een strijd verwikkeld was met de Amorieten, bad hij God om de zon te laten stilstaan. En de zon stond stil, totdat hij de zege had behaald over Gods vijanden. Hierop zegt de Bijbel: “Een dag als deze is er nog vroeger, noch later ooit geweest, waarop de Heer zo iemands stem verhoorde, want de Heer streed voor Israël.”5
De misdaden van elke mens veroorzaken onzichtbare wervelwinden en stormen, die op een zichtbare wijze terugkeren, als een terecht gevolg van deze daden. God, die alles van allen kent en doorziet, voorziet zo voor eenieder een passende vergelding. “De Heer is lankmoedig, doch groot van kracht en de Heer laat geenszins ongestraft. In wervelwind en storm is Zijn weg, wolken zijn het stof Zijner voeten.”6 “Voorzeker, de Heer doet geen ding of Hij openbaart Zijn raad aan Zijn knechten, de profeten.”6 De rechtvaardige is een boodschapper van Gods Wil, hij kent de bestemming en ziet vooruit. Hij richt het roer naar de verste horizon, waar het einddoel wacht. Voorbij de vierde dimensie, de tijd. De Heilige Schrift is als een kopie van het Ongekende Boek en bepaalt de richting en de koers van het leven van elke Christen. De gerechte beleeft de ziel van de Heilige Schrift. In 1Koningen 22 kan men lezen hoe de rechtvaardige profeet Micha een instrument is in Gods Handen. Nadat God met de Hemelse Heerscharen heeft overlegd over de situatie in Gilead, laat Hij Micha bij Koning Achab komen om hem zijn nakende dood te voorzeggen.
Een ander voorbeeld staat te lezen in het boek Daniel, hoofdstuk 4. Koning Nebukadnessar is arrogant en praalzuchtig: “Is dit niet het grote Babel, dat ik gebouwd heb tot een koninklijke woonstede door de sterkte mijner macht en tot eer mijner majesteit?”7 In een droombeeld ziet hij wat hem te wachten staat, maar hij begrijpt de symboliek niet en ontbiedt geleerden, bezweerders en waarzeggers om hem de droom te verklaren. Niemand slaat hierin, tot Daniël verschijnt en het visioen verklaart. Hij raadt de koning aan boete te doen voor zijn zonden, zodat hij de ongeziene straf, die reeds boven zijn hoofd hangt, kan afwenden. God verleent Nebukadnessar 12 maanden de tijd om aan het verzoek van Daniël te voldoen. De eigenzinnige koning weigert evenwel uit vrije wil boete te doen en op die wijze Gods Genade te verkrijgen, waardoor hij zijn rechtvaardige en voorzegde straf niet langer kon ontlopen. “Op hetzelfde ogenblik ging dat woord aan Nebukadnessar in vervulling en werd hij uit de gemeenschap der mensen verstoten en at gras als runderen.”8 Hij werd door God aangeduid om als koning over Babylon te dienen. Geenszins kon hij daarom prat gaan op eigen verdiensten en het volk vragen hem te aanbidden. Hiervoor werd hij door God gestraft. Hij stierf echter niet, maar wel later in ere hersteld. Hij was een hardvochtige tiran, een meedogenloze bevelhebber. “Nebukadnessar, de koning van Babel, heeft zijn leger een zware strijd laten voeren tegen Tyrus: alle hoofden zijn kaal geworden en alle schouders ontveld, maar noch hem, noch zijn leger is uit Tyrus enig loon ten deel gevallen voor de strijd die hij daartegen gevoerd heeft.”9 Nebukadnessar diende zich tegenover God niet als een eigenzinnige dictator, die een vreselijke onrust verwerkte in Zijn schepping, maar als een bereidwillige dienstknecht te gedragen. De straf, die hij over zichzelf afriep, wiste zijn zonden uit en na de tijd van zijn boetedoening, begreep hij de betekenis van zijn leven en zijn afhankelijkheid van God. Hijzelf getuigt hierover als een wijze en berouwvolle ex-dictator uit de geschiedenis van Israël: “Maar na verloop van de gestelde tijd sloeg ik, Nebukadnessar, mijn ogen op naar de hemel en mijn verstand keerde in mij terug. Toen prees ik de Allerhoogste en roemde en verheerlijkte ik de Eeuwig Levende, omdat Zijn Heerschappij een eeuwige heerschappij is en Zijn Koningschap van geslacht tot geslacht. Ja, alle bewoners der aarde worden als niets geacht. Hij doet naar Zijn Wil met het Heer des Hemels en de bewoners der aarde. Niemand is er, die Zijn Hand kan weerhouden of tot Hem kan zeggen: ‘Wat doet Gij?’ (…) Nu roem, verhef en verheerlijk ik, Nebukadnessar, de Koning des Hemels, Wiens werken alle waarheid en Wiens paden recht zijn en Die hen, die in hoogmoed wandelen, vermag te vernederen.”10
Zoals blijkt worden de landen slechts geregeerd met inspraak en toezegging van Boven. Dat heeft ook gevolgen voor de landen zelf. Dat werd voor het eerst aan Abraham openbaar gemaakt: “Weet voorzeker dat uw nakomelingen vreemdelingen zullen zijn in een land, dat het hunne niet is, en dat zij hen dienen zullen en dat die hen zullen verdrukken, 400 jaar. Doch ook het volk, dat zij zullen dienen, zal Ik richten en daarna zullen zij met grote have uittrekken. Maar gij zult in vrede tot uw vaderen gaan. Gij zult in hoge ouderdom begraven worden. Het vierde geslacht echter zal hierheen wederkeren, want eerder is de maat der ongerechtigheid der Amorieten nog niet vol.”11
Toen de voorzegde tijd verstreken was, keerden de Israëlieten uit Egypte terug. God immers strafte de Egyptenaren op gruwelijke wijze. De ergste van de Tien Plagen was de onvreselijke nacht, “uit de binnenste lagen van de onverdraaglijke Hel voortgekomen”12, die drie dagen lang over het land lag en waarin alle verborgen zonden werden geopenbaard. Deze nacht was een voorafbeelding van de duisternis, die hen zou tenslotte toch zou inslikken. Half dood van angst en liggend op de grond zagen zij de reden van hun vroegtijdig sterven. “Want de dromen die hen ontroerden, hadden hun dit tevoren bekend gemaakt, opdat zij niet zouden vergaan, zonder te weten waarom zij zoveel kwaad leden.”13 Tenslotte is er het uiteindelijke oordeel van God, de complete militaire ondergang van Farao:
Boek der Wijsheid 19:
1. Maar de toorn overviel de goddelozen zonder ontferming tot aan het einde.
2. Want God wist van tevoren ook hun toekomende dingen, dat zij hen zouden toelaten te vertrekken en met haast heengezonden hebbende, berouw zouden krijgen en hen zouden vervolgen.
3. Want hebbende nog de rouw in handen en klagende bij de graven der doden, namen zij een ander dwaas voornemen: die zij met smekingen hadden uitgestoten, dezen hebben zij als vluchtenden vervolgd.
4. Want de noodzakelijkheid, die zij waardig waren, trok hen tot dit einde en bracht hen in een vergetelheid der dingen, die hun wedervaren waren, opdat zij de plaag zouden vervullen, die hen nog ontbrak.
5. En opdat uw volk een zeer wonderlijke reis zou doen, maar zij een vreemde dood zouden vinden.
God schenkt aan de ene Zijn Liefdevolle Genade, aan de andere Zijn Rechtvaardige Wraak. Daarom openbaart God aan hen, die onder Zijn Genade leefden en het Beloofde Land naderden, ook ander wetten en mysteries, die in het Boek des Levens opgetekend staan en gelden voor alle volkeren en alle geslachten. God somt alle zonden van ontucht en overspel op (Lev. 18,1-23) en vestigt hiermee de aandacht van Mozes op de wijze waarop hij op doordachte en indringende manier zijn volk moest beschermen. Op het einde besluit God:
Leviticus 18:
24. Verontreinigt u niet door dit alles, want door dit alles hebben zich verontreinigd de volkeren die Ik voor u uit wegdrijf.
25. Het land toch werd verontreinigd en Ik vergold daaraan zijn ongerechtigheid, zodat het zijn inwoners uitspuwde.
26. Gij echter zult Mijn inzettingen en verordeningen in acht nemen en geen van deze gruwelen doen, noch de geboren Israëliet, noch de vreemdeling die in uw midden vertoeft
27. Want al deze gruwelen deden de lieden vanhet land, die vóór u waren, zodat het land onrein werd,
28. Opdat het land u niet uitspuwe, wanneer gij het verontreinigt, zoals het uitgespuwd heeft het volk dat vóór u was.
Zo straft God mensen, die een ontaard en wetteloos leven leiden en die noch door een grens, noch door een wapen verdedigd kunnen worden. Zij echter die een rein en zuiver leven leiden, worden door God op aarde op een ongeëvenaarde en unieke wijze beschermd. Alle mensen en alle landen hebben een eigen, specifieke roeping op aarde. Zolang ze deze taak vervullen, leven ze onder Gods bescherming. Doen ze dat niet, dan moeten zij zich voorbereiden op een vergelding. De volkeren luisteren echter niet, ze ontaarden steeds meer, generatie na generatie. Hoor hoe de stem van Hosea dondert:
Hosea 4:
1. Hoort het Woord des Heren, gij Israëlieten, want de Heer heeft een rechtsgeding met de bewoners van het land, omdat er geen trouw, geen liefde en geen kennis Gods is in het land.
2. Vloeken, liegen, moorden, stelen en echtbreken! Men pleegt geweld, bloedbad volgt op bloedbad.
3. Daarom treurt het land en al wat erin woont kwijnt, zowel het gedierte des velds als het gevogelte des hemels. Ja, zelfs de vissen der zee komen om.
Ze leefden onder de slavernij van de zonde en luisterden niet. Zonde na zonde bedreven ze, straf na straf hoopten zich op. Toen kondigde God door de profetische mond van Jeremia aan dat de Tempel van Jeruzalem zou vallen en dat er slavernij zou volgen. Erg interessant is dit ogenblik in de geschiedenis: een profeet poogt een koning te overtuigen zich zonder weerstand over te leveren om zo te overleven, maar de koning echter, die enkel bezorgd is om zijn eigen naam, faam en stand, verkiest eerder te sterven dan zich te vernederen. De profeet is door God aangesteld om koning en volk te wijzen op hun ontaarde leven: “Misschien zal het huis van Juda luisteren naar al de rampspoed die Ik hun denk aan te doen, opdat zij zich bekeren, eenieder van zijn boze weg, en Ik hun ongerechtigheid en zonde vergeve.”14 Omwille van dergelijke woorden werd Jeremia vaak met de dood bedreigd: “Deze man is des doods schuldig, omdat hij over deze stad heeft geprofeteerd, zoals gij met uw eigen oren hebt gehoord.”15 Het Woord des Heren was hun immers “tot een smaad, zij hebben daarin geen behagen.”16 God “ontfermde Zich over Zijn Volk en Zijn Woning, maar zij bespotten de boden Gods, verachtten Zijn woorden en hoonden Zijn profeten, totdat de gramschap des Heren zich zozeer tegen Zijn Volk verhief, dat geen herstel meer mogelijk was.”17 In dergelijke tijden bad Jeremia nederig tot God: “Wij kennen, Heer, onze goddeloosheid, de ongerechtigheid onzer vaderen, dat wij tegen U gezondigd hebben. Verwerp niet om Uws Naams Wil! Onteer niet Uw Heerlijke Troon! Gedenk en verbreek Uw Verbond niet met ons!”18
God antwoordt op deze smeekbede: “Al stond Mozes met Samuel voor Mij, dan zou Mijn Ziel Zich toch niet tot dit volk neigen. Weg met hen, uit Mijn Ogen, laat hen heengaan! En als zij zeggen: ‘Waar moeten wij heengaan?”, zeg dan tot hen: ‘Zo spreekt de Heer: Wie bestemd is ten dode, ten dode. Wie bestemd is ten zwaarde, ten zwaarde. Wie bestemd is ten honger, ten honger. En wie bestemd is ter gevangenschap, ter gevangenschap.’”19 Onnuttig is de klaagzang: “Zelfs als ik schreeuw en om hulp roep, versmaadt Hij mijn gebed.”20 Rampspoed na rampspoed overviel het ongehoorzame volk.
2Kronieken 36:
17. Hij deed de koning der Chaldeeën tegen hen optrekken. Deze doodde hun jongelingen met het zwaard in hun heiligdom. En hij spaarde jongeling noch maagd, oude noch grijsaard. Alles gaf Hij in zijn macht.
18. Al het gerei van het Huis Gods, het grote en het kleine, de schatten van het Huis des Heren en de schatten van de koning en van de vorsten, alles bracht hij naar Babel.
19. Zij verbrandden het Huis Gods en braken de muur van Jeruzalem af. Al zijn paleizen verbrandden zij met vuur en alle kostbaarheden vernietigden zij.
20. Ook voerde hij hen die aan het zwaard ontkomen waren, naar Babel en zij werden hem en zijn zonen tot slaven, totdat het koninkrijk van Perzië de heerschappij verkreeg
21. Om het Woord des Heren, door Jeremia verkondigd, in vervulling te doen gaan: totdat het land zijn sabbatsjaren vergoed gekregen had. Al de dagen dat het woest lag, heeft het gerust om 70 jaar vol te maken.
Nog harder en smekender klonk het klaaglied: “De handen van teerhartige vrouwen kookten haar kinderen. Dezen waren haar tot spijze bij de ondergang van de dochter Mijns Volks.”21 Met Jeremia, kunnen wij ons afvragen waarom Gods Wraak zo onherroepelijken hevig moet zijn… Het antwoord is even diep als betekenisvol: “Uw profeten hebben voor u geschouwd wat ijdel was en hol. Zij hebben uw ongerechtigheden niet onthuld om uw lot nog te keren. Zij hebben voor u orakels geschouwd, ijdel en misleidend.”22 Het is waar dat de meest gevaarlijke prediking ook de meest efficiënte en tegelijkertijd de minst geliefde prediking is, namelijk het onthullen van elke zonde en van elk onrecht. Heel wat priesters en rechtvaardigen ontwijken deze methode: ze willen, zelfs niet om Gods Werk op aarde, hun goede relatie met het volk verliezen. Ze zijn krachteloos geworden, hebben geen wilskracht meer. Waarom? Jeremia spreekt namens God erg duidelijke en niet mis te verstane taal.
Jeremia 23:
14. Bij de profeten van Jeruzalem heb Ik gezien wat afschuwelijk is: echtbreken en met leugen omgaan. Ze sterken de handen der boosdoeners, dat niet één zich van hun boosheid bekeert. Zij zijn Mij altezamen als Sodom geworden, zijn inwoners als Gomorra.
15. Daarom zegt de Heer der Heerscharen: “Zie, ik spijzig hen met alsem, Ik drink hen met gif, want van de profeten van Jeruzalem is de heiligschennis uitgegaan over het gehele land.”
16. Zo zegt de Heer der Heerscharen: “Hoort niet meer naar de woorden der profeten, die u profeteren. Zij maken dat gij u aan een ijdele waan overgeeft. Zij spreken het gezicht van hun eigen hart, niet uit des Heren Mond.
17. Zij zeggen voortdurend tot wie Mij verachten: ‘De Heer heeft gesproken: Gij zult vrede hebben.’ En tot ieder die wandelt in verstoktheid van hart zeggen zij: ‘Geen kwaad zal u overkomen.’
18. Wie toch heeft in de Raad des Heren gestaan en Zijn Woord vernomen en gehoord? Wie heeft Zijn Woord beluisterd en gehoord?
19. Zie, een stormwind des Heren, gramschap, vaart uit, een wervelende storm. Op het hoofd der goddelozen stort hij zich uit.
20. De toorn des Heren zal zich niet afwenden, tot Hij heeft volvoerd en tot stand gebracht de raadslagen van Zijn Hart. In het laatst der dagen zult gij dat duidelijk inzien.
21. Ik heb die profeten niet gezonden, toch hebben zij gelopen. Ik heb tot hen niet gesproken, toch hebben zij geprofeteerd.
22. Maar als zij in Mijn Raad hadden gestaan, dan zouden zij Mijn Volk Mijn Woorden hebben doen horen, dan zouden zij hen hebben doen terugkeren van hun boze weg en van de boosheid hunner handelingen.”
Hoe passend en veelzeggend is de vervloeking van Jeremia, die hij in Gods Naam uitspreekt over alle ongerechte priesters: “Wee de herders, die de schapen welke Ik weid, verderven en verstrooien!”23
Waarom bleef God bekommerd om hen, die de rechtvaardigen hadden vermoord en zond Hij dagelijks gedurende 1500 jaar Zijn profeten als boodschappers, ’s morgens vroeg en ’s avonds laat, naar hen toe? Was het niet, omdat Hij hoopte dat er nog genoeg tijd was om het dreigende vonnis, dat boven hun hoofden zweefde, af te wenden en Zijn Wraak niet als een vuur op hen te laten neerdalen?
1 Luc. 13,6
2 Eze. 22,30
3 Gen. 18,23
4 Ex. 32,32
5 Nahum 1,3
6 Amos 3,7
7 Dan. 4,30
8 Dan. 4,33
9 Eze. 29,18
10 Dan. 4, 34-35 en 37
11 Boek der Wijsheid 17,14
12 Boek der Wijsheid 18,19
10 Dan. 4, 34-35 en 37
14 Jer. 36,3
15 Jer. 26,11
16 Jer. 6,10
17 2Kron. 36,15-16
18 Jer. 14,20
19 Jer. 15, 1-2
20 Klaagliederen 3,8
21 Klaagliederen 4,10
22 Klaagliederen 2,14
23 Jer. 23,1